200809268/1/R2.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 28 oktober 2008, kenmerk 5.1/2008004472, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente De Wolden (hierna: de raad) bij besluit van 13 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied De Wolden, artikel 30 WRO herziening".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college van burgemeester en wethouders heeft namens de raad een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Bij besluit van 15 juni 2004, kenmerk 25/6.4/2003010981, heeft het college voor een deel goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "Buitengebied De Wolden", dat door de raad is vastgesteld op 30 oktober 2003. De Afdeling heeft dat besluit bij uitspraak van 22 juni 2005 in zaak nr.
200405300/1gedeeltelijk vernietigd. Het college heeft vervolgens bij besluit van 4 april 2006, kenmerk RW/5.2/2005006080, opnieuw een goedkeuringsbesluit genomen, dat in beroep in stand is gebleven.
Met het voorliggende plan wordt beoogd, het bestemmingsplan in verband met artikel 30 van de WRO als gevolg van de onthouding van goedkeuring aan te passen, alsmede een aantal omissies in dat plan te herstellen. De grens van de correctief herziene plandelen is in rood op de plankaart weergegeven.
2.3. [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie]. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de grens van het correctief herziene plandeel, dat betrekking heeft op het rood omlijnde vlakje naast het perceel.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat bij zijn besluit van 15 juni 2004 goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden" met de aanduiding "bouwperceel" voor zover dit betrekking heeft op het perceel van [appellant]. Deze goedkeuring is reeds in rechte onaantastbaar geworden en daarom maakt het perceel geen onderdeel uit van de herziening.
2.5. De Afdeling overweegt dat, gelet op de systematiek van de WRO, de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
2.5.1. De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant] aan de [locatie] ligt in het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied De Wolden", maar geen deel uitmaakt van bedoeld plandeel waarop de planherziening betrekking heeft. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat er sprake is van een dusdanige ruimtelijke samenhang dat het perceel van [appellant] dat buiten de planherziening is gehouden, wel bij de planherziening had moeten worden betrokken.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college tot de slotsom had moeten komen dat het betreffende onderdeel van de plangrens in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009