200901463/1/H1.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2009 in zaak nr. 08/1868 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Bij besluit van 2 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de aanleg van een tennisbaan op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2009, verzonden op 20 januari 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 30 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.E. Goedegebuure, advocaat te Bergen op Zoom, en het college, vertegenwoordigd door J. Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rusten op het perceel twee bestemmingen. Op een gedeelte rust de bestemming "Bedrijfsdoeleinden, dierencentrum". Hierop exploiteert [appellant] een zogenoemd beautycentrum. Op het gedeelte waarop de tennisbaan is voorzien rust de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)".
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarische bedrijf, uitsluitend in de vorm van het glastuinbouwbedrijf;
b. de daarbij behorende ontsluitingswegen, ten behoeve van de bereikbaarheid van bedrijfspercelen of huiskavels, en andere verhardingen ten dienste van het agrarische bedrijf;
d. waterlopen- en partijen.
2.2. Het college heeft geweigerd krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, omdat het gevoerde beleid er sinds 2004 op is gericht de glastuinbouw te behouden en waar mogelijk te versterken door middel van schaalvergroting, herstructurering en revitalisering van het bestaande glastuinbouwcomplex. Omdat behoud en versterking van de glastuinbouw centraal staan, wordt aan de uitbreiding van niet agrarische functies volgens dat beleid niet meegewerkt.
Nu [appellant] het verzoek om vrijstelling op 20 februari 2007 heeft gedaan, is dit beleid van toepassing, aldus het college.
2.3. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij met de door hem vermelde voorbeelden van gevallen waarin een tennisbaan op gronden met een agrarische bestemming is aangelegd geen beroep op het gelijkheidsbeginsel beoogt te doen. Hij heeft deze voorbeelden slechts genoemd om de beroepsgronden nader toe te lichten.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, nu de realisering van de tennisbaan, als onderdeel van het beautycentrum, niet aan initiatieven tot reconstructie en/of schaalvergroting van de glastuinbouw in de weg staat. Op het perceelsgedeelte met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden, dierencentrum", waarop aanleg van een tennisbaan is toegestaan, heeft hij een waterpartij aangelegd, en op het perceelsgedeelte met de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)", waarop een waterpartij is toegestaan, een tennisbaan en door deze functiewisseling zal juist minder belemmering voor toekomstige reconstructie en/of schaalvergroting van de glastuinbouw bestaan, dan in de huidige planologische situatie, aldus [appellant].
2.4.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat vrijstelling van het bestemmingsplan voor de aanleg van de tennisbaan niet strookt met het gevoerde beleid, omdat die de planologische situatie ter plaatse zal wijzigen, ten gevolge waarvan toekomstige reconstructie moeilijker kan worden. Het door [appellant] gestelde met betrekking tot de functiewisseling leidt, wat daar verder van zij, niet tot een ander oordeel. Het college heeft zich dienaangaande op het standpunt mogen stellen dat in het gebied waterberging bijna onmisbaar is voor de tuinbouw, terwijl een tennisbaan uitsluitend een obstakel is. Dat het perceelsgedeelte waarop de tennisbaan is voorzien als restplek moet worden beschouwd en deze grond derhalve voor glastuinbouw ongeschikt is, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt.
2.4.2. De rechtbank heeft voorts in het in beroep aangevoerde terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het college de vrees voor precedentwerking niet in redelijkheid aan de weigering vrijstelling te verlenen mede ten grondslag heeft kunnen leggen. De door [appellant] gestelde functiewisseling, maakt de onderhavige situatie niet zo uniek, dat afwijking in dit geval van het gevoerde beleid geen precedent kan scheppen.
2.5. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de rechtbank voorts niet miskend dat het college aan het besluit van 22 januari 2008 geen belangenafweging ten grondslag heeft gelegd. Blijkens het aan dat besluit ten grondslag liggende advies van de commissie bezwaarschriften Westland heeft het college het door [appellant] gestelde belang in de afweging betrokken, maar heeft het het belang van het behoud en versterking van het bestaande glastuinbouwcomplex laten prevaleren. Ook dat betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009