ECLI:NL:RVS:2009:BJ8925

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806331/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.G.C. Wiebenga
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Beneden-Leeuwen, Ringkade door college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Beneden-Leeuwen, Ringkade" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Het college heeft op 23 juli 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het door de raad van de gemeente West Maas en Waal op 13 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, waaronder [appellant sub 1], beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, onder andere omdat de waterhuishouding op hun percelen negatief beïnvloed zou worden door de aanleg van een grindkoffer en het dempen van een C-watergang. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 31 juli 2009 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten bijgestaan door hun advocaat en zijn ook vertegenwoordigers van de gemeente en de ontwikkelaar aanwezig geweest. De Afdeling heeft vastgesteld dat het deskundigenbericht geen reden geeft om aan te nemen dat de waterhuishouding voor de omwonenden zal verslechteren. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard.

Uitspraak

200806331/1/R2.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1],
2. [appellante sub 2],
allen wonend te[woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente West Maas en Waal (hierna: de raad) bij besluit van 13 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Beneden-Leeuwen, Ringkade" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2008, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2008, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V. (hierna: Bouwfonds) hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Bouwfonds heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E.R. Koster, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door ing. N.C.L. Straatman, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Bouwfonds, vertegenwoordigd door ing. J.J.P.M. Pijnenburg, bijgestaan door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, ing. L.M.F. Goedhart, adviseur civiele techniek, alsmede M.G.G. Gommers, waterhuishoudkundige.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat Bouwfonds als ontwikkelaar van het plan ten onrechte geen overleg heeft gevoerd met omwonenden overweegt de Afdeling dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) geen voorschriften bevat die hiertoe verplichten en hier slechts het besluit van het college ter beoordeling staat.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van 25 woningen en 13 appartementen in het gebied aan de noordzijde van Beneden-Leeuwen dat is gelegen tussen de Waalbandijk, de Ringkade, de Middenpas en de Oosterpas.
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert aan dat de bestemmingsplanprocedure ten onrechte is voortgezet, omdat nog geen ontheffing van de Keur van het Waterschap Rivierenland (hierna: de Keur) was verleend ten aanzien van de voorgenomen aanleg van een grindkoffer op de grens van het plangebied en zijn perceel. [appellant sub 1] voert voorts aan dat ten gevolge van het plan de waterhuishouding op zijn perceel ernstig zal verslechteren. Hij vreest dat door het dempen van de C-watergang ten zuiden van zijn perceel, meer kwelwater op het zuidoostelijke deel van zijn perceel zal komen te staan. De grindkoffer die ter vervanging van de C-watergang op de grens van het plangebied en zijn perceel zal worden aangelegd, komt volgens [appellant sub 1] hoger te liggen dan deze watergang. Daardoor zal volgens hem het kwelwater vanaf zijn perceel de grindkoffer instromen en zal zijn tuin als overstort gaan fungeren. Daarnaast vreest [appellant sub 1] dat de grondwaterstand zal worden verhoogd en een groter gedeelte van de funderingspalen van zijn woning permanent in het water komt te staan, waardoor de fundering van zijn woning in drijfzand zal komen te staan en de woning zal gaan verzakken.
2.5. Het college stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek blijkt dat de waterhuishouding voor omwonenden van het plangebied niet zal verslechteren.
2.6. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1]. Het perceel grenst aan en ligt ten noorden van het plangebied. Blijkens het deskundigenbericht staan op het perceel een dijkwoning en een kleine schuur. De woning van [appellant sub 1] is tegen de dijk gebouwd, waardoor het perceel een verloop in hoogte ten opzichte van NAP kent. De achterzijde van de woning ligt 9,16 meter boven NAP, het perceel loopt af tot een hoogte van 6,55 meter boven NAP ter plaatse van het zuidoostelijke deel van het perceel. Het gedeelte van zijn perceel dat aan de gronden van het plangebied grenst, is volgens het deskundigenbericht in gebruik als tuin en grasland. Verder ligt blijkens het deskundigenbericht in het westelijke deel van het plangebied, langs de achtertuinen van de percelen aan de Oosterpas, een A-watergang. Volgens het deskundigenbericht is een A-watergang van primair belang voor het waterbeheer. Voorts ligt in het plangebied een C-watergang die ter hoogte van het perceel [locatie 2] uitkomt in de A-watergang. Deze C-watergang voert hemelwater en kwelwater af naar de A-watergang, aldus het deskundigenbericht. Volgens het deskundigenbericht is een C-watergang van tertiair belang voor het waterbeheer. Ten gevolge van het plan dient deze C-watergang gedempt te worden.
2.6.1. Het waterschap Rivierenland (hierna: het waterschap) heeft een aantal uitgangspunten ten aanzien van de waterhuishouding voor het plangebied vastgelegd. Royal Haskoning heeft op basis van deze uitgangspunten een waterhuishouding/rioleringsplan opgesteld, gedateerd 13 april 2006. Aan de hand van dit waterhuishouding/rioleringsplan zijn randvoorwaarden geformuleerd die in de van de plantoelichting deel uitmakende waterparagraaf zijn opgesomd. Daarin staat dat afwatering dient plaats te vinden naar de zuidwestelijke hoek van het plangebied ter plaatse van de huidige A-watergang. Voorts dient binnen het plangebied een volume van 392 m² water geborgen te kunnen worden en dient insnijden in de aanwezige kleilagen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Verder dient afstromend hemelwater van wegen via een bodempassage in de berging te stromen, bijvoorbeeld via de berm.
2.6.2. Civil Support heeft op basis van deze randvoorwaarden een technische uitwerking gemaakt van het in het plangebied voorziene waterhuishoudkundige systeem. Deze uitwerking is neergelegd in het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Technische uitwerking Waterhuishouding" van 21 augustus 2007. Uit dit rapport blijkt dat door middel van twee wadi's, zijnde buffer/infiltratievoorzieningen voor hemelwater, met daarin een nieuwe A-watergang zal worden voorzien in de waterafvoer van het plangebied. Voorts zal het maaiveld ongeveer 0,70 meter worden opgehoogd en zal langs de noord- en oostzijde van het plangebied drainage worden aangelegd. Hierdoor zal afstromend hemelwater en kwelwater afgevoerd worden naar de nieuw aan te leggen wadi's. De wadi's zullen in totaal een inhoud van 417 m³ hebben. Tussen de wadi's onderling en tussen de wadi's en de daarin aan te leggen A-watergang zal een duikerconstructie worden geplaatst. Tevens zal, ter vervanging van de C-watergang, een drain met een grindkoffer inclusief filterdoek worden aangelegd. Deze is voorzien op de grens van het plangebied en het perceel van [appellant sub 1].
2.6.3. Uit het deskundigenbericht blijkt dat er geen reden is aan te nemen dat de grindkoffer en wadi's samen te weinig afvoer/opvangcapaciteit creëren om het water uit het gebied te bergen. Verder is volgens het deskundigenbericht geen sprake van een verhoging van het grondwaterpeil en evenmin van een niveau dat continu wordt bereikt. De fundering van de woning van [appellant sub 1] zal ten gevolge van het plan niet permanent in grondwater komen te staan. Bovendien is de bodem vanwege inzijging en optredend kwelwater reeds ingesteld op fluctuaties van de grondwaterstand, aldus het deskundigenbericht.
2.6.4. De Afdeling stelt mede aan de hand van het deskundigenbericht vast dat de planvoorschriften niet aan de ophoging van het maaiveld en de aanleg van de wadi's, de nieuwe A-watergang en de grindkoffer in de weg staan. Het geschil spitst zich toe op de uitvoering van de voorzieningen, met name de noodzakelijkheid van de ophoging van de tuin van [appellant sub 1], alsmede de plaatsing, inrichting en het onderhoud van de grindkoffer. Uit het deskundigenbericht kan worden opgemaakt dat ook zonder ophoging van het perceel van [appellant sub 1] infiltratie van het water mogelijk is bij een bepaalde uitvoering van de grindkoffer. Uitvoerings- en onderhoudsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dat neemt niet weg dat, gelet op het deskundigenbericht en de ter zitting door partijen gegeven toelichting, de bestemmingen in elk geval een adequate waterhuishouding mogelijk maken.
2.6.5. De vraag of ten behoeve van de voorziene woningbouw een ontheffing van de Keur kan worden verleend dient in de procedure op grond van de Keur aan de orde te komen. Dat neemt niet weg dat het college het plan niet kan goedkeuren indien op voorhand vast staat dat de Keur aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarvan, is gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, geen sprake. Overigens heeft het waterschap op 2 oktober 2008 ontheffing van de Keur verleend. Het door [appellant sub 1] hiertegen ingediende bezwaar is op 11 juni 2009 ongegrond verklaard. Ingevolge de verleende ontheffing van de Keur kunnen onder meer de in 2.6.2. genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd.
2.7. [appellant sub 1] voert voorts aan dat ten gevolge van het plan de privacy van zijn pensiongasten in verband met wederzijdse inkijk ernstig aangetast zal worden. Hierdoor wordt zijn pension minder aantrekkelijk voor gasten en zullen zijn inkomsten verminderen, aldus [appellant sub 1]. Het plan voorziet volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet in de eerder toegezegde groenstrook tussen zijn erfgrens en de voorziene woningen. Verder komen de percelen van de voorziene woningen binnen twee meter van zijn erfgrens te liggen, hetgeen tot privaatrechtelijke problemen kan leiden, aldus [appellant sub 1].
2.8. Het college stelt in navolging van de raad dat de woningen grenzend aan de woningen aan de Waalbandijk lager zijn gelegen dan de overige woningen in het plan. Het college stelt voorts dat in de tuin van [appellant sub 1] bomen en tuinplanten staan die een direct zicht op de voorziene woningbouw deels belemmeren. Tenslotte wijst het college op de mogelijkheid die artikel 49 van de WRO biedt om een verzoek om planschadevergoeding in te dienen.
2.9. Op de gronden ten zuiden van de woning van [appellant sub 1] rust de bestemming "Woningbouw, EO vrijstaande en dubbele woningen". Deze gronden zijn ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften bestemd voor vrijstaande en dubbele woningen, met onder andere bijbehorende bebouwing, tuinen, erven en paden. Blijkens de plankaart bedragen de maximale bouwhoogte en goothoogte respectievelijk 7,5 en 5 meter en de maximale oppervlakte van een hoofdgebouw 180 m². Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder b, dienen de voorgevels van hoofdgebouwen in of maximaal 3 meter achter de voorste bebouwingsgrens te worden gebouwd. Blijkens de plankaart ligt deze voorste bebouwingsgrens aan de zuidzijde van dit bestemmingsvlak. Blijkens het deskundigenbericht zullen in de voorziene situatie de woningen met de voorzijde georiënteerd zijn in de richting van het centrale deel van het plangebied en zullen de achtertuinen van een aantal nieuwe woningen aan de achtertuin van [appellant sub 1] grenzen. [appellant sub 1] verhuurt één kamer in zijn woning als pension. De afstand tussen de achtergevels van de nieuwe woningen en de woning van [appellant sub 1] zal ongeveer 20 meter bedragen, aldus het deskundigenbericht.
2.9.1. Gelet op de afstand tussen de achtergevels van de nieuwe woningen en de woning van [appellant sub 1] alsmede op het hoogteverschil acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare wederzijdse inkijk. Verder staat op het perceel van [appellant sub 1] reeds beplanting in de vorm van bomen en tuinplanten die direct zicht op de voorgenomen woningbouw deels wegnemen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat plan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy van de pensiongasten van [appellant sub 1].
2.9.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de omzet van het pension van [appellant sub 1] betreft, bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor de verwachting dat die omzetvermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.11. [appellante sub 2] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voert aan dat het plan in strijd met de gemeentelijke Visie Wonen en Werken is vastgesteld omdat het plangebied geen inbreidingslocatie is. [appellante sub 2] voert voorts aan dat de goothoogte en de bouwhoogte van de achter haar perceel te realiseren woningen volgens de planvoorschriften ten onrechte vanaf verschillende punten worden gemeten. Er bestaat volgens haar geen relatie tussen de bouwhoogte en het aansluitende afgewerkte terrein en zij vreest dat de geplande woningen hierdoor te hoog kunnen worden ten opzichte van haar woning, van waaruit thans nog een vrij uitzicht bestaat over het open land tot aan de Ringkade.
2.12. Blijkens de gemeentelijke ontwikkelingsvisie Wonen & Werken van december 2002 onderschrijft de raad het uitgangspunt om zoveel mogelijk te streven naar inbreiding. Pas wanneer blijkt dat hiermee niet aan de behoefte voor woningbouw en bedrijven kan worden voldaan, kan volgens de ontwikkelingsvisie worden gekeken naar uitbreidingsmogelijkheden. In de ontwikkelingsvisie staat dat een locatie wordt aangemerkt als inbreidingslocatie indien deze aan drie zijden direct wordt omgeven door stedelijke functies dan wel dient als afronding van de kern, vervanging van bestaande bebouwing of ruimte voor stedelijke functies, zoals bijvoorbeeld ten gevolge van bouwen op een voormalige bedrijfslocatie of sportveld. Het plangebied is in de ontwikkelingsvisie aangemerkt als potentiële woningbouwlocatie.
2.12.1. Uit de gedingstukken blijkt dat het plangebied aan drie kanten is omgeven door (woon)bebouwing, dat de woningbouwlocatie bovendien de afronding vormt van de kern Beneden-Leeuwen en dat daardoor voorheen ter plaatse bestaande bebouwing wordt vervangen. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de plaats waar de woningbouw voorzien is voldoet aan de definitie van inbreidingslocatie.
2.13. Ingevolge artikel 2 van de planvoorschriften wordt, voor zover hier van belang, bij de toepassing van de voorschriften als volgt gemeten:
- Hoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- Goothoogte van een gebouw: van de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord of een daaraan gelijk te stellen constructiedeel, tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.
In artikel 1 van de planvoorschriften is het "peil" gedefinieerd als: voor een bouwwerk, gemeten vanaf de hoogte van de begane grondvloer, mits de dikte van de begane grondvloer niet meer dan 30 cm bedraagt.
2.13.1. De Afdeling stelt vast dat de wijze waarop de bouwhoogte moet worden bepaald voldoende duidelijk in de voorschriften is vastgelegd. Dat daarin niet wordt gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein betekent niet dat de te bouwen woningen hoger kunnen komen te liggen, nu de goothoogte - en daarmee de ligging van de begane grondvloer - wel vanaf het aansluitende afgewerkte terrein wordt bepaald.
2.14. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.15. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009
429-599.