ECLI:NL:RVS:2009:BJ8927

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809487/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.G.C. Wiebenga
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Paardenhouderij Munsterjansdijk door college van gedeputeerde staten van Gelderland

Op 30 september 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Paardenhouderij Munsterjansdijk" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Het college had op 14 november 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Berkelland was vastgesteld op 27 mei 2008. Dit plan beoogde het bestaande gebruik van een perceel voor het houden van paarden en het geven van paardrijles planologisch in te passen.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. Zij betoogden dat het college ten onrechte goedkeuring had verleend aan het plandeel met de bestemming "Gebruiksgerichte Paardenhouderij". Appellanten voerden aan dat de gronden jarenlang in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987" als paardenhouderij zijn gebruikt en dat het college had moeten handhaven tegen dit illegale gebruik. Daarnaast vreesden zij voor ernstige stank- en geluidsoverlast en verkeersoverlast als gevolg van het plan.

De Afdeling overwoog dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Het college had rekening gehouden met de beleidsvrijheid van de raad en de relevante wet- en regelgeving. De Afdeling concludeerde dat de door appellanten gevreesde negatieve effecten op het woon- en leefklimaat niet aannemelijk waren gemaakt. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200809487/1/R2.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Berkelland (hierna: de raad) bij besluit van 27 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Paardenhouderij Munsterjansdijk (Rietmolen)" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2008, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2009, waar [appellant] is verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], bijgestaan door C. Elzinga.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan heeft betrekking op het perceel van [belanghebbende] gelegen ten oosten van het perceel [locatie] te [plaats] en beoogt het bestaande gebruik van het perceel ten behoeve van het houden van paarden en het geven van paardrijles in de huidige omvang planologisch in te passen.
2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Gebruiksgerichte Paardenhouderij". Hij voert aan dat de gronden jarenlang in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987" als paardenhouderij zijn gebruikt. Volgens hem worden de gronden ten onrechte overeenkomstig het huidige gebruik bestemd en wordt ten onrechte afgezien van handhaving, terwijl omtrent de weigering van het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen het illegale gebruik van de gronden al vele jaren procedures zijn gevoerd en de rechtbank zijn beroepen gegrond heeft verklaard. [appellant] acht het als zodanig bestemmen van de gronden derhalve in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Voorts zal het plan volgens [appellant] leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Volgens hem bevinden de open mestopslag en de rijbak zich op een te korte afstand tot de woning aan [locatie], waardoor volgens hem ter plaatse ernstige stankoverlast zal ontstaan. Verder vreest hij dat de paardrijlessen tot ernstige geluidsoverlast zullen leiden en dat het plan ernstige verkeersoverlast en parkeerhinder tot gevolg zal hebben. [appellant] wijst er bovendien op dat de gronden vervuild zijn en dat op de gronden regelmatig milieuwetgeving wordt overtreden.
2.4. Het college acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Volgens het college leidt realisatie van het plan niet tot ruimtelijk onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
2.5. De gronden hadden onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1987" de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de gronden als paardenhouderij ingevolge het vorige bestemmingsplan niet toegelaten was. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad komt in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij de vaststelling van een bestemmingsplan en het staat de raad vrij op grond van gewijzigde planologische inzichten de bestemming te wijzigen.
2.6. Volgens de Beleidskaart ruimtelijke structuur, behorende bij het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan), is het plangebied gelegen binnen het tot het "multifunctioneel gebied" behorende "multifunctioneel platteland". In dit gebiedstype biedt het streekplan ruimte voor meervoudig ruimtegebruik in dorpen, steden en landelijk gebied. Voor wat betreft de vestiging van nieuwe niet-agrarische functies in het buitengebied geeft het streekplan aan dat de gebiedsfuncties hiervoor bepalend zijn en dat het hierbij onder meer kan gaan om functies die nodig zijn voor of verwant zijn aan landbouw, bosbouw, natuurbeheer en recreatie. In dat verband meldt het streekplan dat het hierbij onder meer kan gaan om een paardenstalling. Daarnaast staat in het streekplan dat voor de Achterhoek onder meer profilering van recreatie en toerisme wordt nagestreefd.
In de door de raad op 11 december 2007 vastgestelde beleidsvisie "Ruimtelijke Visie voor het Buitengebied" wordt onderstreept dat kleinschalige recreatieve activiteiten vrijwel overal mogelijk zijn, ongeacht of het daarbij gaat om een nevenfunctie of een hoofdfunctie.
2.6.1. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het feitelijk gebruik van de gronden als paardenhouderij waar op beperkte schaal paardrijles wordt gegeven, past binnen het gemeentelijke en het provinciale beleid. Dat dit in het verleden anders was is geen reden het gebruik niet als zodanig te bestemmen.
2.7. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Gebruiksgerichte Paardenhouderij" bestemd voor een hobbymatige of semi-bedrijfsmatige manege waar paarden worden gehouden en instructie wordt gegeven in de reeds bestaande buitenrijbak en paddock, alsmede voor het parkeren ten dienste van de paardenhouderij en het realiseren van het bij dit bestemmingsplan behorende inrichtingsplan. Hierbij geldt dat ingevolge dit voorschrift het geven van groepsinstructie in hoofdzaak zal plaatsvinden in de buitenrijbak en is toegestaan gedurende zeven uur per week, met dien verstande dat het daarnaast is toegestaan om gedurende één lang weekend per jaar (maximaal vier dagen) een ruiterkamp te houden, al dan niet in combinatie met een onderlinge wedstrijd.
Gelet hierop overweegt de Afdeling dat de door [appellant] gevreesde ontwikkeling van de paardenhouderij tot een volwaardige manege in de planvoorschriften is uitgesloten. In dit verband is ter zitting van de zijde van de raad bevestigd dat het in de planvoorschriften opgenomen gebruiksverbod mede ziet op de in artikel 3 genoemde tijden en dat op de naleving daarvan wordt toegezien.
2.7.1. Blijkens de stukken valt de inrichting, inclusief de mestopslag, onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer. Aan de in het Besluit landbouw milieubeheer genoemde afstand van 50 meter ten opzichte van de dichtstbij gelegen woning wordt voor wat betreft de daarvoor relevante bebouwing en de mestopslag voldaan. Het plan voorziet niet in bouwmogelijkheden die op een kortere afstand liggen. Op de rijbak is het Besluit landbouw milieubeheer niet van toepassing. Gelet hierop mocht het college er van uitgaan dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare stankoverlast ter plaatse van de woning aan [locatie].
2.7.2. De afstand van de woning van [appellant] tot de grens van het plandeel bedraagt ongeveer 155 meter. Gelet hierop en in aanmerking genomen de in de planvoorschriften beperkte omvang van de paardrijlessen heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de paardrijlessen niet zullen leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast.
2.7.3. Uit de plantoelichting blijkt dat, uitgaande van een parkeernorm van 0,3 tot 0,5 parkeerplaats per stalbox, parkeren op eigen terrein kan plaatsvinden. Ter zitting is duidelijk gemaakt dat op het terrein van de paardenhouderij een parkeerterrein zal worden gerealiseerd. Gelet hierop en gezien het kleinschalige karakter van de paardenhouderij is niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast en parkeerhinder.
2.7.4. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de paardenhouderij niet zal leiden tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
2.8. Voor zover [appellant] betoogt dat de gronden vervuild zijn en dat op de gronden regelmatig milieuwetgeving wordt overtreden overweegt de Afdeling dat deze procedure slechts ziet op de goedkeuring van het plan. Indien de gronden in strijd met de bestemming of milieuwetgeving worden gebruikt kan het gemeentebestuur hiertegen handhavend optreden. Handhavingsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gebruiksgerichte Paardenhouderij" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009
429-599.