ECLI:NL:RVS:2009:BJ8928

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809100/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin een boete van € 8.000,00 is opgelegd aan [appellante] wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op 27 september 2007, omdat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid verrichtte in een restaurant. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarna [appellante] in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State behandelt de argumenten van [appellante], die stelt dat de vreemdeling beschikte over een W-document dat geldig was tot 24 januari 2006, en dat er om die reden geen tewerkstellingsvergunning vereist was. Daarnaast betoogt [appellante] dat de vreemdeling in afwachting was van een verblijfsvergunning en dat de Arbeidsinspectie inconsistent heeft gehandeld door sommige ondernemingen te beboeten en andere niet.

De Raad van State oordeelt dat het W-document niet het vereiste van een tewerkstellingsvergunning opheft, aangezien de vreemdeling ten tijde van de controle niet gerechtigd was om arbeid te verrichten. De argumenten van [appellante] worden verworpen, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200809100/1/V6.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2008 in zaak nr. 08/2027 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 november 2008, verzonden op 6 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.C. Stokman en mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld:
1˚. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de terzake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door:
b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007, (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. In het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 11 mei 2007 is vermeld dat tijdens een controle op 4 april 2007 [de vreemdeling] is aangetroffen in het restaurant aan de [locatie] te [plaats] terwijl hij arbeid aan het verrichten was bestaande uit het met een doek wrijven over het aanrechtblad, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling beschikte over een W-document, geldig tot 24 januari 2006, en dat om die reden geen tewerkstellingsvergunning was vereist.
Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] niet onderkend dat de vreemdeling ten tijde van de controle in afwachting was van een verblijfsvergunning en dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst hem in maart 2007 verschillende brieven heeft gestuurd waarin stond dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in verband met het zogeheten generaal pardon.
Ten slotte betoogt [appellante] dat de Arbeidsinspectie inconsequent heeft gehandeld door sommige ondernemingen een boete op te leggen en andere niet.
2.4. Het betoog van de minister dat [appellante] de gronden die zij in hoger beroep heeft aangevoerd niet eerder in de procedure naar voren heeft gebracht, zodat deze niet bij de beoordeling dienen te worden betrokken, faalt. Gezien de punitieve aard van het besluit van 5 februari 2008 en in aanmerking genomen dat hetgeen door [appellante] naar voren is gebracht ziet op de bevoegdheid van de minister om een boete op te leggen, bestaat geen grond voor het oordeel dat hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, buiten beschouwing dient te worden gelaten.
2.4.1. De omstandigheid dat, zoals [appellante] betoogt, de vreemdeling beschikte over een W-document dat geldig was tot 24 januari 2006, maakt niet dat geen tewerkstellingsvergunning was vereist. Op de achterzijde van het desbetreffende W-document is de arbeidsaantekening vermeld: 'specifieke arbeid toegestaan; TWV vereist; andere arbeid niet toegestaan'. Nog daargelaten dat het beboetbare feit is geconstateerd na het verstrijken van de geldigheidsduur van het desbetreffende W-document, laat voormeld W-document het vereiste van een tewerkstellingsvergunning derhalve onverlet.
Dat de vreemdeling, zoals [appellante] stelt, inmiddels in het bezit zou zijn van een verblijfsvergunning, maakt het vorenstaande niet anders, aangezien de vreemdeling ten tijde van de controle niet gerechtigd was tot het verrichten van arbeid.
Voor zover het betoog van de vreemdeling dat de Arbeidsinspectie inconsequent zou handelen door sommige ondernemingen te beboeten en andere niet, aldus dient te worden verstaan, dat hiermee is beoogd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, faalt dit betoog reeds omdat het niet nader is onderbouwd, zodat niet kan worden beoordeeld of sprake is van rechtens gelijke gevallen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009
490.