ECLI:NL:RVS:2009:BJ8940

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900251/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning en keuringsbevoegdheid door de RDW

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De RDW had op 11 oktober 2007 de erkenning van [wederpartij sub 1] voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram ingetrokken, evenals de keuringsbevoegdheid van [wederpartij sub 2] voor dezelfde categorie voertuigen. De RDW stelde dat [wederpartij sub 2] zijn pincode, die nodig is voor datacommunicatie bij keuringen, toegankelijk had gemaakt voor een receptionist, waardoor deze zonder bemoeienis van [wederpartij sub 2] voertuigen kon afmelden. De rechtbank Leeuwarden verklaarde de beroepen van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] gegrond en vernietigde de besluiten van de RDW. De RDW ging in hoger beroep, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht twijfelde aan de conclusies van de RDW. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de RDW niet voldoende bewijs had geleverd voor de overtredingen die aan de besluiten ten grondslag lagen. De RDW werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2].

Uitspraak

200900251/1/H3.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 december 2008 in zaken nrs. 08/376 en 08/378 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats],
en
appellante.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 oktober 2007 heeft appellante (hierna: de RDW) de aan [wederpartij sub 1] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de keuringsplaats met het keuringsinstantienummer […], te [plaats], voor de duur van zes weken ingetrokken, en de keuringsbevoegheid van [wederpartij sub 2] voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kilogram voor dezelfde duur.
Bij onderscheiden besluiten van 15 februari 2008 heeft de RDW de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2008, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door N.T.P. Eshuis, werkzaam in haar dienst, en [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], vertegenwoordigd door mr. R. Visser, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de RDW een erkenning intrekken of wijzigen, indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, kan de RDW de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit die bevoegdheid voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Regeling) draagt de keurmeester er zorg voor dat de aan hem, ten behoeve van datacommunicatie, verstrekte pincode niet toegankelijk is voor anderen.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, wordt, alvorens tot het afmelden van een voertuig, als bedoeld in het derde lid, wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt, aan de hand van het kentekenbewijs nagegaan of de keuring van dat voertuig heeft plaatsgevonden.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de RDW afgemeld onder verstrekking van de volgende gegevens:
a. het pasnummer en de pincode van de keurmeester;
[…]
h. de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen […].
2.2. De RDW heeft aan de besluiten van 15 februari 2008 ten grondslag gelegd dat bij een herschouwing op 10 september 2007 is vastgesteld dat [wederpartij sub 2] de hem ten behoeve van de datacommunicatie verstrekte pincode toegankelijk heeft gemaakt voor de receptionist binnen het bedrijf en hierdoor de mogelijkheid heeft geboden dat deze een voertuig zonder zijn bemoeienis afmeldt, welke mogelijkheid door de receptionist is benut.
2.3. De RDW klaagt, onder verwijzing naar het door [wederpartij sub 2] ondertekende herschouwingsrapport van 10 september 2007 en het bezwaarschrift van 15 november 2007, dat de rechtbank, door te overwegen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [wederpartij sub 2] zijn pincode aan de receptionist heeft afgegeven en deze met gebruikmaking van die code voertuigen heeft afgemeld, heeft miskend dat [wederpartij sub 2] niet steeds heeft ontkend dat hij bij de herschouwing de pincode niet kende en uit het rapport blijkt dat [wederpartij sub 2] tegenover de bedrijfsinspecteur heeft verklaard dat de voertuigen door de receptionist worden afgemeld. De rechtbank heeft volgens haar voorts ten onrechte overwogen dat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] een ruimere betekenis hebben mogen toekennen aan de term "afmelden" dan die, neergelegd in artikel 44, derde lid, van de Regeling, zodat de verklaringen van [wederpartij sub 2] geen grond vormen voor twijfel aan de conclusies die zij aan het herschouwingsrapport heeft verbonden. De rechtbank heeft verder miskend dat de door [wederpartij sub 2] op 20 september 2007 tegenover een bedrijfsinspecteur van de RDW afgelegde verklaring dat hij zijn pincode voor de APK-afmelding op een geheime plaats in het bedrijf bewaarde en daardoor die code kende, mede de basis vormt voor de overtreding van artikel 40, tweede lid, van de Regeling, omdat de keurmeester er zorg voor dient te dragen dat de pincode voor derden niet toegankelijk is, aldus de RDW.
2.3.1. Volgens het herschouwingsrapport heeft [wederpartij sub 2] op 10 september 2007 verklaard dat hij de pincode, behorende bij de bevoegdheidspas van keurmeester, niet kende en de voertuigen door de receptionist van het bedrijf worden afgemeld. Uit het rapport blijkt niet dat de bedrijfsinspecteur bij de herschouwing, waarbij een APK-afmelding is nagespeeld, heeft waargenomen dat een ander dan de keurmeester met gebruikmaking van diens pincode voertuigen heeft afgemeld. Ook blijkt hieruit niet dat de inspecteur heeft vastgesteld dat de keurmeester zijn pincode voor derden toegankelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan de juistheid van de door de RDW aan het rapport verbonden conclusies kan worden getwijfeld, nu de bevindingen in het rapport niet op eigen waarneming door de bedrijfsinspecteur berusten. Omdat het rapport aldus onvoldoende grondslag vormt voor de conclusie van de RDW dat een ander dan de keurmeester met gebruikmaking van diens pincode voertuigen heeft afgemeld en zowel [wederpartij sub 2] als de receptionist dat hebben bestreden, heeft de RDW de aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 11 oktober 2007 ten grondslag gelegde overtredingen niet aannemelijk gemaakt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De RDW dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de directie van de Dienst Wegverkeer griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009
97-598.