ECLI:NL:RVS:2009:BJ9452

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905482/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in milieurechtelijke vergunningkwestie met betrekking tot geluidsemissie en akoestisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil tussen [verzoekster] en het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het geschil betreft de wijziging van voorschriften verbonden aan een revisievergunning die eerder aan [verzoekster] was verleend. Het college had op 15 juni 2009 besloten om voorschriften te wijzigen en nieuwe voorschriften te verbinden aan de vergunning, wat leidde tot beroep van [verzoekster].

Tijdens de zitting op 14 september 2009, waar [verzoekster] werd vertegenwoordigd door haar advocaat en enkele deskundigen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. [verzoekster] stelde dat de eisen die in de gewijzigde voorschriften waren opgenomen, onterecht waren en dat zij met alternatieve maatregelen aan de geluidseisen kon voldoen. Het college daarentegen betoogde dat de voorgeschreven maatregelen noodzakelijk waren voor de rechtszekerheid van omwonenden en dat de alternatieve maatregelen niet voldoende waren om aan de geluidgrenswaarden te voldoen.

De voorzitter overwoog dat het college een zekere beoordelingsvrijheid toekomt bij de toepassing van de Wet milieubeheer, maar dat de door [verzoekster] voorgestelde alternatieve maatregelen niet op voorhand als onaanvaardbaar konden worden beschouwd. Gelet op de geringe overschrijding van de geluidgrenswaarden en de complexiteit van de situatie, besloot de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen. Dit hield in dat [verzoekster] niet verplicht was om de door het college gewenste maatregelen te treffen, maar dat zij wel moest voldoen aan de geluidgrenswaarden. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [verzoekster].

Uitspraak

200905482/2/M1.
Datum uitspraak: 29 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college), deels op verzoek, voorschriften gewijzigd die zijn verbonden aan de bij besluit van 6 maart 2007 aan [verzoekster] verleende revisievergunning en heeft het voorts daaraan alsnog voorschriften verbonden.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, beroep ingesteld. [verzoekster] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 20 augustus 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. B.J.Th. Bouma, advocaat te Enschede, ing. L.F.M. Lemmers, ir. J. Zandbergen en ing. F. Hendrix, en het college, vertegenwoordigd door H.G. Bos en ing. W.J. van der Veen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college van gedeputeerde staten van Overijssel een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.3. [verzoekster] stelt dat in voorschrift 4.2.14 ten onrechte wordt geëist dat de in de memo van Peutz van 15 juli 2008 bedoelde maatregelen worden getroffen. [verzoekster] heeft drie van de in die memo bedoelde maatregelen getroffen maar, in plaats van het isoleren van de extrusiemachines en het plaatsen van een scherm om de Trane koelunit, extrusiemachine 5 ontmanteld en de Trane koelunit zo laten afstellen dat deze op een lager toerental draait. Volgens [verzoekster] kan ook door het treffen van deze twee alternatieve maatregelen, in aanvulling op de drie andere, wel in de memo van Peutz bedoelde maatregelen, aan voorschrift 4.1.1 worden voldaan.
2.3.1. Het college stelt dat [verzoekster] de vijf maatregelen, waarvan de uitvoering in voorschrift 4.2.14 is voorgeschreven, na lang wikken en wegen zelf heeft opgenomen in de definitieve akoestische onderbouwing van haar verzoek. Voorts heeft [verzoekster] volgens het college tegenover de voorzitter van de Afdeling in november 2008 verklaard dat de vijf betreffende maatregelen uiterlijk 31 januari 2009 zouden zijn uitgevoerd. Het voorschrijven van de maatregelen dient volgens het college de rechtszekerheid voor omwonenden. Voor zover [verzoekster] stelt dat met de alternatieve maatregelen ook aan de nieuwe geluidgrenswaarden in voorschrift 4.1.1 wordt voldaan, merkt het college op dat uit een door het college verrichte geluidmeting van april 2009 blijkt dat op de woning waar de meeste geluidbelasting is toegestaan, te weten de woning op Kalkwijk 8, de waarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met 1 dB(A) wordt overschreden.
2.3.2. Ingevolge het alsnog aan de vergunning verbonden voorschrift 4.2.14 moeten direct na het in werking treden van het besluit op het verzoek van [verzoekster], als bedoeld in artikel 8.24 van de Wet milieubeheer en door het college ontvangen 16 juli 2007, de maatregelen uit het verzoek zijn getroffen en dient door middel van een akoestisch onderzoek en een daaruit voortvloeiende rapportage te worden aangetoond wat op bronniveau het effect is van de maatregelen en tevens wat het effect is van de maatregelen op de beoordelingspunten die genoemd zijn in voorschrift 4.1.1. Voornoemde rapportage dient binnen een week na het opstellen ervan te worden toegezonden aan gedeputeerde staten van Overijssel.
2.3.3. Bij uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr.
200807768/2heeft de voorzitter van de Afdeling overwogen dat hij het op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk acht dat de nog resterende maatregelen, te weten de trillingisolatie van de extrusiemachines en het plaatsen van een scherm rond de Trane koelunit, binnen afzienbare tijd, en in ieder geval ruim vóór 1 mei 2009, kunnen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat na deze uitspraak is gebleken dat met het plaatsen van de extrusiemachines op isolatoren niet de benodigde geluidreductie wordt bereikt en dat [verzoekster], mede gelet daarop, heeft besloten alternatieve maatregelen te treffen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat het college en [verzoekster] van mening verschillen over de vraag of met deze alternatieve maatregelen, te weten het buiten bedrijf stellen van extrusiemachine 5 en het op een lager toerental laten draaien van de Trane koelunit, kan worden voldaan aan voorschrift 4.1.1. [verzoekster] stelt zich op grond van een akoestisch rapport van Peutz van 16 februari 2009 op het standpunt dat met deze alternatieve maatregelen aan het voorschrift wordt voldaan; het college stelt zich daarentegen op grond van een in de nacht van 22 op 23 april 2009 verrichte meting op het standpunt dat dit niet het geval is. Ter zitting hebben partijen kritiek op elkaars metingen geuit. De aard van deze procedure leent zich niet voor een beoordeling van de juistheid van de akoestische rapporten van beide partijen. Nu de door het college tijdens de meting van 22 op 23 april 2009 geconstateerde overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau evenwel niet meer dan 1 dB(A) bedraagt en het daarom niet op voorhand onaannemelijk is dat [verzoekster] voorschrift 4.1.1 toch kan naleven met de alternatieve maatregelen, ziet de voorzitter aanleiding een zodanige voorlopige voorziening te treffen dat [verzoekster] niet verplicht is om de door het college gewenste maatregelen, te weten het isoleren van de extrusiemachines en het plaatsen van een scherm om de Trane koelunit, te treffen; dit laat uiteraard onverlet dat [verzoekster] de in voorschrift 4.1.1 gestelde geluidgrenswaarden zal moeten naleven. De voorzitter zal bepalen dat [verzoekster] binnen een door hem gestelde termijn aan het college ter goedkeuring een akoestisch rapport dient te overleggen waarin wordt aangetoond dat met de door [verzoekster] getroffen maatregelen voorschrift 4.1.1 daadwerkelijk en constant kan worden nageleefd.
2.3.4. Aan een bespreking van de overige gronden van het verzoek met betrekking tot voorschrift 4.2.14 komt de voorzitter gelet op het vorenstaande niet toe.
2.4. [verzoekster] stelt dat de in voorschrift 4.2.15 gestelde termijn van drie maanden na het inwerking treden van het besluit te kort is om te voldoen aan de in dat voorschrift gestelde verplichtingen. Het college heeft volgens [verzoekster] onvoldoende gemotiveerd waarom deze termijn wel voldoende zou zijn, te meer nu het college in de considerans van het besluit van 15 juni 2009 wijst op de complexiteit van het ontstaansmechanisme van het geluid dat door de extrusiemachines en de constructie wordt uitgestraald.
2.4.1. Het college stelt zich in het besluit van 15 juni 2009 op het standpunt dat de in voorschrift 4.2.15 gestelde termijn redelijk en in ieder geval voldoende is om aan dit voorschrift te kunnen voldoen.
2.4.2. Ingevolge het alsnog aan de vergunning verbonden voorschrift 4.2.15 dient binnen drie maanden na het in werking treden van het besluit op het verzoek van [verzoekster], als bedoeld in artikel 8.24 van de Wet milieubeheer en door het college ontvangen 16 juli 2007, door middel van een akoestisch onderzoek en een daaruit voortvloeiende rapportage te worden aangetoond welke mogelijkheden er zijn om de geluidemissie afkomstig van de extruderafdeling uit Hal 2 te reduceren ten opzichte van voorschrift 4.1.1, wat de kosten daarvan zijn en welke gevolgen dit heeft voor de geluidbelasting op de beoordelingspunten die genoemd zijn in voorschrift 4.1.1. Voornoemde rapportage dient binnen een week na het opstellen ervan te worden toegezonden aan gedeputeerde staten van Overijssel.
2.4.3. De voorzitter overweegt dat, gelet op de ook door het college erkende complexiteit om het geluid van de extrusiemachines te reduceren, sterk betwijfeld moet worden of een termijn van drie maanden na inwerkingtreding van het besluit van 17 juni 2009 voldoende zal zijn voor het in kaart brengen van de mogelijkheden van reductie van de geluidemissie van de extruderafdeling van hal 2, de daaraan verbonden kosten en de gevolgen voor de geluidbelasting op de in voorschrift 4.1.1 bedoelde beoordelingspunten. Er bestaat daarom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorzieningen te treffen en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening voor het overige af te wijzen.
2.6. Het college dient ten aanzien van [verzoekster] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat voorschrift 4.2.14 als volgt luidt:
Voorschrift 4.2.14
"Binnen drie maanden na de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling in zaak 200905482/2/M1 dient vergunninghoudster aan het college van gedeputeerde staten van Overijssel ter goedkeuring een akoestisch rapport te overleggen waarin wordt aangetoond dat met de door [verzoekster] getroffen maatregelen voorschrift 4.1.1 daadwerkelijk en constant kan worden nageleefd."
II. treft de voorlopige voorziening dat voorschrift 4.2.15 als volgt luidt:
Voorschrift 4.2.15
"Binnen vier maanden na de uitspraak van de voorzitter in zaak 200905482/2/M1 dient door middel van een akoestisch onderzoek en een daaruit voortvloeiende rapportage te worden aangetoond welke mogelijkheden er zijn om de geluidemissie afkomstig van de extruderafdeling van Hal 2 te reduceren ten opzichte van voorschrift 4.1.1, wat de kosten daarvan zijn en welke gevolgen dit heeft voor de geluidbelasting op de beoordelingspunten die genoemd zijn in voorschrift 4.1.1. Voornoemde rapportage dient binnen een week na het opstellen ervan te worden toegezonden aan het college van gedeputeerde staten van Overijssel.";
III. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening voor het overige af;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2009
288.