ECLI:NL:RVS:2009:BJ9477

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905125/6/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • B.S. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen' door de Raad van State

Op 1 oktober 2009 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Landgoed Gulbergen', vastgesteld door de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant had op 19 mei 2009 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers beroep ingesteld. De verzoekers hebben op 1 september 2009 de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, wat leidde tot een zitting op 17 september 2009.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestreden plandeel met de bestemming 'Detailhandel, tuincentrum' mogelijk ongunstige gevolgen heeft voor de woon- en leefsituatie van de verzoekers. Er werd onder andere aangevoerd dat er onduidelijkheid bestond over de mogelijkheden voor horeca binnen het tuincentrum en dat er parkeerplaatsen en lichtmasten in de nabijheid van de percelen van de verzoekers gerealiseerd konden worden. De voorzitter merkte op dat er geen specifiek onderzoek was verricht naar de gevolgen van het plandeel voor het woon- en leefklimaat van de verzoekers, wat volgens hem noodzakelijk was gezien de verkeersaantrekkende werking van het tuincentrum.

Uiteindelijk heeft de voorzitter besloten om het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant te schorsen voor zover het goedkeuring verleent aan het plandeel met de bestemming 'Detailhandel, tuincentrum'. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers en het griffierecht. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

200905125/6/R1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: de raad) bij besluit van 2 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Landgoed Gulbergen".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 september 2009, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. M.H.C. Peters, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A.P.M. Achterbergh, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] stellen zich op het standpunt dat hun woon- en leefsituatie aan de [locaties 1 en 2] onhoudbaar wordt vanwege het plandeel met de bestemming "Detailhandel, tuincentrum" dat voorziet in de vestiging van een tuincentrum. Zij voeren onder meer aan dat onduidelijk is in hoeverre horeca in het tuincentrum is toegestaan en dat op korte afstand van hun percelen parkeerplaatsen en lichtmasten kunnen worden gerealiseerd.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het bestreden plandeel niet meer bouwmogelijkheden biedt dan het concrete bouwplan waarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend. Het college wijst in dit verband op dictum van het bestreden besluit waarin staat vermeld dat goedkeuring wordt onthouden aan artikel 7, lid 7.3.2, van de planvoorschriften met dien verstande dat deze onthouding van goedkeuring geldt voor de bouwmogelijkheden die ruimer zijn dan het bouwplan waarvoor de desbetreffende vrijstelling is verleend.
2.4. De voorzitter overweegt, wat ook zij van de verleende vrijstelling voor het concrete bouwplan waartegen [verzoekers] afzonderlijk rechtsmiddelen hebben aangewend, het volgende.
2.4.1. Het bestreden plandeel staat toe dat parkeervoorzieningen en lichtmasten tot een hoogte tot 6 meter kunnen worden gerealiseerd op circa 3 meter afstand van de percelen van [verzoekers]. De raad noch het college hebben specifiek onderzoek verricht naar de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat voor [verzoekers]. Dergelijk onderzoek was naar het oordeel van de voorzitter te meer aangewezen, nu vast staat dat van het tuincentrum een grote verkeersaantrekkende werking uitgaat. Verder is ter zitting gebleken dat tussen het bestreden plandeel en de percelen van [verzoekers] een hoogteverschil van circa 2 meter aanwezig is. Dit hoogteverschil kan van belang zijn voor de mate waarin geluids- en lichthinder ter plaatse van de woningen van [verzoekers] kan optreden.
2.4.2. Uit artikel 7, lid 7.1, van de planvoorschriften volgt dat de betrokken gronden mede zijn bestemd voor horeca die ondergeschikt is aan het tuincentrum. In lid 7.2 is bepaald dat het tuincentrum een samengesteld assortiment met een verdeling in productgroepen heeft en dat voor horeca een percentage van 5 geldt. Ter zitting is gebleken dat de raad heeft beoogd om maximaal 5% van de oppervlakte van de bebouwing van het tuincentrum voor horeca te bestemmen. Nu in voormelde planvoorschriften niet wordt verwezen naar de oppervlakte van de bebouwing van het tuincentrum, kan naar het oordeel van de voorzitter niettemin onduidelijkheid bestaan over de vraag in hoeverre het bestreden plandeel horeca toestaat. Lid 7.2 is in zoverre in strijd met het beginsel van rechtszekerheid.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 19 mei 2009, kenmerk 1465382, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Detailhandel, tuincentrum";
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2009
399.