ECLI:NL:RVS:2009:BJ9478

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901268/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huur- en zorgtoeslag door de Belastingdienst en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de huur- en zorgtoeslag aan de appellant door de Belastingdienst/Toeslagen, met ingang van 1 februari 2006. De Belastingdienst heeft op 14 juli 2007 besloten om de toeslagen te beëindigen, waarna de appellant bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 18 oktober 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft op 13 januari 2009 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 19 februari 2009 is ingediend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 september 2009. De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat het onderscheid tussen zorgverzekerden met een rechtmatig verblijvende partner en zorgverzekerden met een partner die niet rechtmatig verblijft, niet op redelijke en objectieve gronden berust. Dit zou volgens de appellant in strijd zijn met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), wat zou neerkomen op verboden discriminatie.

De Raad van State oordeelde echter dat het maken van onderscheid geen discriminatie oplevert, mits er redelijke en objectieve gronden voor zijn. De Koppelingswet, die op 1 juli 1998 in werking trad, heeft als doel om aanspraken op uitkeringen te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland. De Raad concludeerde dat het onderscheid tussen zorgverzekerden met een Nederlandse partner en zorgverzekerden met een partner zonder rechtmatig verblijf, gelet op de doelstellingen van de Koppelingswet, op redelijke en objectieve gronden berust. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200901268/1/H2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2009 in zaak nr. 07/4054 in het geding tussen:
appellant
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst), voor zover thans van belang, de aan [appellant] toegekende huur - en/of zorgtoeslag met ingang van 1 februari 2006 beëindigd.
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij faxbericht ingekomen op 20 maart 2009.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam in haar dienst, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het onderscheid tussen een zorgverzekerde, wiens partner rechtmatig hier te lande verblijft en een, wiens partner dat niet doet, niet op redelijke en objectieve gronden berust en de beëindiging van de zorgtoeslag derhalve door artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) verboden discriminatie oplevert.
2.1.1. Dat betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 22 juli 2009 in zaak nr.
200807914/1en 5 april 2006 in zaak nr.
200505679/1), is het maken van onderscheid geen discriminatie, als bedoeld in die verdragsbepaling, indien daarvoor in het licht van de doelen van de van toepassing zijnde regeling redelijke en objectieve gronden bestaan. Op 1 juli 1998 is de Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten (Stb. 1998, 203 en 204, hierna: de Koppelingswet) in werking getreden. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van die wet (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1 en 2) strekt zij ertoe aanspraak op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen te koppelen aan rechtmatig verblijf hier te lande, teneinde te voorkomen dat niet-toegelaten vreemdelingen door middel van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun verblijf of het verwerven van schijn van legaliteit daarvan. Dit heeft onder meer geleid tot de vaststelling van artikel 9, tweede lid, van de Awir, waarbij is bepaald dat geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt) (Kamerstukken II, 2003/04, 29 762, nr. 3, blz. 4 en 5) heeft deze wet tot doel te waarborgen dat alle ingezetenen van Nederland, ongeacht leeftijd, gezondheidstoestand of inkomen, toegang krijgen tot noodzakelijke zorg van goede kwaliteit. De zorgtoeslag waarborgt dat niemand een groter deel van zijn inkomen aan ziektekostenpremie hoeft te betalen, dan wat als aanvaardbaar wordt aangemerkt. De lasten van premies die daar boven uitstijgen komen in aanmerking voor compensatie via de zorgtoeslag. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wzt hebben de verzekerde en diens partner gezamenlijk aanspraak op zorgtoeslag. De vaststelling van de zorgtoeslag vindt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) plaats per berekeningsjaar. Ter bepaling van de draagkracht wordt het zogenoemde toetsingsinkomen in aanmerking genomen. Hierbij wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende en diens partner. Omdat in de loop van het berekeningsjaar veranderingen in de gezinssamenstelling kunnen optreden, dient ingevolge artikel 2, zesde lid, van de Wzt maandelijks te worden beoordeeld in hoeverre aanspraak op een zorgtoeslag bestaat.
Het onderscheid tussen zorgverzekerden met een Nederlandse of rechtmatig hier te lande verblijvende partner en zorgverzekerden met een partner die hier niet rechtmatig verblijft berust, gelet op het voormelde doel van de Koppelingswet, aldus op redelijke en objectieve gronden en levert geen discriminatie op, als bedoeld in vorenbedoelde verdragsbepaling.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009
47-616.