200809024/1/H1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en 58 anderen, allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 november 2008 in zaak nr. 08/977 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Bij besluit van 12 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) aan de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt Heerenveen (hierna: de Gereformeerde Kerk) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een fietsenstalling en het uitvoeren van herinrichtingswerkzaamheden op de percelen President Kennedylaan 15 en 15A te Heerenveen.
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het bezwaar mede namens meer dan 40 buurtbewoners zou zijn ingediend, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 12 november 2007 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 november 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant], mede namens ruim 40 buurtbewoners, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en 58 anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Gereformeerde Kerk heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.D. van der Veer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] en 58 anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bezwaar voor zover dit is ingediend namens meer dan veertig buurtbewoners ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat uit de door [appellant] in bezwaar overgelegde handtekeningenlijst en "Algemene volmacht 18 december 2007" niet valt af te leiden dat de buurtbewoners [appellant] gemachtigd hebben namens hen bezwaar te maken tegen de vrijstelling en bouwvergunning. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde 58 volmachten van de buurtbewoners waarin hij wordt gemachtigd hen "te vertegenwoordigen in de procedure van de bouwvergunning voor een fietsenstalling op en inrichting van het perceel Pres. Kennedylaan 15a in Heerenveen en voorts in alle andere zaken en aangelegenheden betreffende het geschil tussen de Buurt en de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt aan de Pres. Kennedylaan 15 te Heerenveen, alles in de ruimste zin van het woord" leiden niet tot een ander oordeel, nu deze niet in bezwaar zijn overgelegd. Het college heeft het bezwaar voor zover dit namens meer dan 40 buurtbewoners zou zijn ingediend terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep gericht tegen dit onderdeel van de uitspraak van de rechtbank treft dan ook geen doel.
Voor zover [appellant] overigens mede namens 58 andere buurtbewoners hoger beroep heeft ingesteld, wordt overwogen dat uit het voorgaande volgt dat deze buurtbewoners geen bezwaar hebben gemaakt. Deze buurtbewoners zijn, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dan ook in zoverre niet-ontvankelijk in hoger beroep.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, nu het college de wettelijke beslistermijn als bedoeld in artikel 7:10 van de Awb heeft overschreden, het besluit op bezwaar dient te worden vernietigd. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in rechte is opgekomen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Volgens [appellant] heeft hij in zijn beroepschrift alsnog beroep ingesteld tegen de termijnoverschrijding.
2.2.1. Deze betogen falen. Indien de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit wordt overschreden, kan ingevolge de artikelen 8:1 in samenhang gelezen met 6:2, aanhef en onder b, van de Awb tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep worden ingesteld. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het alsnog genomen besluit op bezwaar, maar geen beroep als hiervoor bedoeld. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de in artikel 7:10 van de Awb gestelde beslistermijn, anders dan [appellant] betoogt, geen fatale termijn betreft en dat de overschrijding van deze termijn derhalve niet tot gevolg heeft dat het alsnog genomen besluit van 25 maart 2008 behoort te worden vernietigd.
2.3. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een fietsenstalling en de herinrichting van de percelen ten behoeve van de aldaar gevestigde Gereformeerde Kerk. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heerenveen-Midden" op het perceel President Kennedylaan 15a rustende bestemming "bedrijfsdoeleinden". Teneinde bouwvergunning te verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat door het college de vereiste procedure ingevolge artikel 19a van de WRO en afdeling 3.4 van de Awb niet op de juiste wijze is toegepast. Daartoe voert hij aan dat de vrijstelling niet in één besluit met de bouwvergunning kon worden verleend, maar een afzonderlijk besluit tot het verlenen van vrijstelling diende te worden genomen en daarvan niet is gebleken, alsmede dat het besluit dat ter inzage heeft gelegen geen ontwerpvrijstellingsbesluit maar de definitieve bouwvergunning betrof.
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het college in strijd met artikel 19a van de WRO of afdeling 3.4 van de Awb heeft gehandeld en dat niet is gebleken dat het college het ontwerpvrijstellingsbesluit niet op de juiste wijze heeft gepubliceerd en ter inzage heeft gelegd. Dat op het ter inzage liggende besluit niet het woord "ontwerp" was vermeld doet daar niet af, nu uit de publicatie van het voornemen bleek dat het ter inzage liggende besluit een ontwerpbesluit betrof. Er valt voorts geen rechtsregel aan te wijzen die zich er tegen verzet dat de vrijstelling en de bouwvergunning tegelijkertijd worden verleend. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college bij het besluit van 12 november 2007 dan ook op juiste wijze zowel vrijstelling als bouwvergunning verleend en dit bij het besluit op bezwaar gehandhaafd.
2.5. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten is vereist dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing van het betrokken project is van overeenkomstige toepassing.
Onder goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.6. [appellant] betoogt dat het college niet bevoegd was krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen, omdat aan het perceel niet de bestemming "bijzondere doeleinden" is gegeven en niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de lijst van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van18 november 2005, gepubliceerd in het Provinciaal blad van Fryslân, nr. 2006/20 (hierna: de provinciale lijst).
2.6.1. Volgens het college valt de vrijstelling onder categorie B2, onder o, met als aanhef "Bijzondere doeleinden" van de provinciale lijst. Ingevolge deze categorie kan zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten vrijstelling van het bestemmingsplan worden verleend voor (bouw)projecten, wijziging van het gebruik daaronder begrepen, in bestaand stedelijk gebied (bebouwde kom) voor lokale educatieve, sociale en/of medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport-, recreatieve-, en welzijnsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, dit met uitzondering van projecten op een bedrijventerrein en mits het projecten betreft die behoren tot categorie 1 en 2, of projecten die naar aard en milieuhinder daarmee vergelijkbaar zijn, zoals bedoeld in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering. Onder paragraaf 3. van de provinciale lijst zijn de voorwaarden voor de toepassing van de aangewezen vrijstellingen opgesomd.
2.6.2. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het bouwplan onder categorie B2, onder o, van de provinciale lijst valt en dat wordt voldaan aan de in paragraaf 3 van de lijst opgenomen toepassingsvoorwaarden. Het college is er terecht van uitgegaan dat deze categorie niet als vereiste stelt dat het betreffende perceel de bestemming "bijzondere doeleinden" dient te hebben. Het voorgenomen project dient onder de noemer "bijzondere doeleinden" te vallen, hetgeen het geval is nu hieronder projecten voor levensbeschouwelijke voorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen worden verstaan en het te realiseren project dient te worden beschouwd als een bij de kerk behorende voorziening. Het college is er voorts terecht van uitgegaan dat de beperking in voornoemde categorie alleen geldt voor bedrijventerreinen en niet voor één enkel individueel perceel, als het onderhavige, met de bestemming "bedrijfsdoeleinden", zodat de beperking in voornoemde categorie hier niet van toepassing is.
Hetgeen [appellant] ten aanzien van categorie A.1 van de provinciale lijst heeft aangevoerd kan dan ook niet aan de bevoegdheid van het college afdoen omdat het bouwplan niet onder deze categorie valt.
In hetgeen [appellant] heeft gesteld is voorts niet gebleken dat het bouwplan onevenredige hinder en/of beperkingen toebrengt aan omringende functies en bestemmingen dan wel dat het bouwplan naar aard en schaal niet past in de ruimtelijke en stedenbouwkundige omgeving, zodat aan die toepassingsvoorwaarden wordt voldaan. Verder is, anders dan [appellant] betoogt, geen sprake van een gecumuleerde toepassing van de aangewezen vrijstellingscategorieën als bedoeld in 3, onder h, van de provinciale lijst, reeds nu de aan de Gereformeerde Kerk verleende vrijstelling voor het gebruik van het pand op het perceel President Kennedylaan 15, waar [appellant] in dat kader naar verwijst, is verleend krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO en het dus niet een van de in de provinciale lijst aangewezen vrijstellingscategorieën betreft. Hetgeen [appellant] in dit kader heeft aangevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de aan de Gereformeerde Kerk verleende gebruiksvrijstelling kan aan de rechtmatigheid van het onderhavige besluit niet afdoen.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing niet toereikend is.
2.7.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2002 in zaak nr.
200201760/1) kunnen aan de ruimtelijke onderbouwing van een project minder zware eisen worden gesteld, naarmate de inbreuk van dat project op het bestaande planologische regime kleiner is. Als ruimtelijke onderbouwing heeft het college overwogen dat het project naar aard en schaal en in milieukundig opzicht past in de ruimtelijke en stedenbouwkundige omgeving. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat geen sprake is van een ingrijpende inbreuk op het bestemmingsplan. Hierbij is van betekenis dat het project slechts in strijd is met het bestemmingsplan voor wat betreft de bestemming "bedrijfsdoeleinden" en het, indien het zou dienen ten behoeve van een bedrijf, zoals door het college ter zitting ook is bevestigd, ingevolge het bestemmingsplan zou zijn toegestaan.
Een structuurplan is, anders dan [appellant] betoogt, gelet op de redactie van artikel 19, eerste lid, van de WRO, niet noodzakelijk om de vrijstelling van een goede ruimtelijke onderbouwing te kunnen voorzien.
Met het betoog dat het bouwplan in strijd is, dan wel niet past binnen het toekomstige bestemmingsplan, omdat de stedenbouwkundige opzet al is uitgevoerd en voltooid en vastligt in het vigerende bestemmingsplan, miskent [appellant] voorts dat het college de bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen. Dit betoog kan dan ook niet slagen.
2.8. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld en geen zorgvuldige belangenafweging aan de vrijstelling ten grondslag heeft gelegd.
2.8.1. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Het college heeft in het besluit op bezwaar overwogen dat met een fietsenstalling de overlast ten gevolge van het verkeer en parkeren van auto's zal verminderen, terwijl het uiterlijk ten aanzien van de percelen er op vooruit zou gaan en heeft daarmee blijk gegeven het belang van de omwonenden, waaronder [appellant], te hebben meegewogen. Het is voorts niet gebleken dat omwonenden, waaronder [appellant], als gevolg van het bouwplan in die mate in hun belangen zullen worden geschaad, zoals door [appellant] ter zitting is betoogd, dat het college het belang van de Gereformeerde Kerk bij de realisering van het bouwplan niet had mogen laten prevaleren. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
2.9. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 12 november 2007 niet berust op een deugdelijke motivering, faalt dat, reeds omdat dit primaire besluit niet ter toetsing bij de rechtbank voorlag, doch het besluit op bezwaar van 25 maart 2008.
2.10. Anders dan [appellant] betoogt bestaat geen strijd met de artikelen 40, 44 en 50 van de Woningwet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat als gevolg van het verlenen van vrijstelling de strijd met het bestemmingsplan is opgeheven en niet is gebleken dat zich een van de andere in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden voordoet. Voorts is terecht overwogen dat artikel 50 van de Woningwet niet van toepassing is, nu geen sprake is van een voorbereidingsbesluit, een nieuw bestemmingsplan of herziening van het bestemmingsplan.
2.11. Het hoger beroep is voor zover het is ingesteld namens 58 anderen ongegrond, voor zover gericht tegen het onderdeel van de uitspraak van de rechtbank dat het bezwaar door [appellant] mede namens meer dan 40 buurtbewoners ingesteld terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en voor het overige niet-ontvankelijk, en voor zover ingesteld door [appellant] ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover namens 58 anderen ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrijstelling en de bouwvergunning bij het besluit op bezwaar van 25 maart 2008 terecht zijn gehandhaafd;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009