ECLI:NL:RVS:2009:BJ9538

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901682/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft [appellante] op 11 februari 2008 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Financiën om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Na het indienen van dit verzoek heeft [appellante] op 4 april 2008 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft op 24 juni 2008 het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank Groningen, die op 26 januari 2009 de zaak deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 10 maart 2009 is ingekomen. De gronden van het hoger beroep zijn later aangevuld op 3 april 2009. Tijdens de zitting op 1 september 2009 zijn zowel [appellante] als de staatssecretaris vertegenwoordigd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 29 januari 2009 alsnog aan het verzoek van [appellante] heeft voldaan door de wettelijke basis van het besluit te verstrekken. Aangezien [appellante] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die het belang bij het hoger beroep rechtvaardigen, heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskostenveroordeling is afgewezen.

Uitspraak

200901682/1/H3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 januari 2009 in zaak nr. 08/580 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Financiën.
1. Procesverloop
Bij brief van 11 februari 2008 heeft [appellante] krachtens de Wet openbaarheid van bestuur de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) verzocht om informatie.
Bij brief van 4 april 2008 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
Bij brief van 17 juni 2008 heeft [appellante] bij de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft de staatssecretaris het door [appellante] gemaakte bezwaar van 4 april 2008 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2009, verzonden op 28 januari 2009, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep gericht tegen het besluit van 24 juni 2008 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 april 2009.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door M.E. Carvallo, adviseur, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.G. Zandee, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Financiën, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat [appellante] met zijn verzoek van 11 februari 2008 heeft beoogd dat de staatssecretaris de wettelijke basis verstrekt van het besluit de studiekosten en scholingsuitgaven van [appellante] niet in aftrek toe te laten.
De Afdeling stelt vast dat de staatssecretaris bij brief van 29 januari 2009 dit verzoek alsnog heeft ingewilligd, door de wettelijke grondslag van dat besluit uiteen te zetten.
Aangezien [appellante] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat hierbij nog belang bestaat, heeft zij geen belang meer bij een beoordeling van haar hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009
312-591.