200808923/1/R1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente De Ronde Venen,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Aalsmeer (hierna: de raad) bij besluit van 21 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kudelstaart 2006".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. R. Luijendijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij is gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actualisering van 17 bestemmingsplannen voor de kern Kudelstaart. In het plan zijn vier wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het bouwen van woningen.
2.3. Het college heeft onder meer goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden Lintbebouwing" en aan de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 2" ter plaatse van het perceel [locatie] en aan artikel 26, tweede lid, van de planvoorschriften, betreffende wijzigingsbevoegdheid 2, nu ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van flora en fauna en de te verwachten archeologische waarden ter plaatse.
2.4. [appellant] voert aan dat de onthouding van goedkeuring het rechtstreekse gevolg is van nalatigheid van de raad omdat de raad ten onrechte niet de nodige informatie aan het college heeft verstrekt met betrekking tot zijn voornemen op het perceel [locatie] bebouwing te realiseren.
2.5. De Afdeling overweegt dat [appellant] het standpunt van het college dat de raad onderzoek naar de aanwezigheid van flora en fauna op het perceel [locatie] en de ter plaatse te verwachten archeologische waarden had moeten verrichten, niet bestrijdt. Het standpunt van [appellant] dat de onthouding van goedkeuring het gevolg is van nalatigheid van de raad, doet niet af aan de motivering van het college dat bij gebreke van onderzoek het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden Lintbebouwing" ter plaatse van het perceel [locatie], de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 2" en artikel 26, tweede lid, van de planvoorschriften zijn vastgesteld in strijd met het recht. Nu [appellant] verder niet heeft aangevoerd waarom volgens hem desondanks goedkeuring had moeten worden verleend aan het voornoemde, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid dan wel niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Overigens volgt uit het bestreden besluit dat, anders dan [appellant] lijkt te stellen, de onthouding van goedkeuring niet het gevolg is van het ontbreken van voorstelontwerpen met betrekking tot het voornemen van [appellant] op het perceel [locatie] bebouwing te realiseren.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan is vastgesteld in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009