200900447/1/R2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd, onderscheidenlijk beiden wonend, te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 25 november 2008, kenmerk 2008/0163990, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede (hierna: de raad) bij besluit van 7 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Twekkelerveld 2005".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders namens de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door M.H. Boswinkel, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij is gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een geactualiseerde juridisch-planologische regeling voor het plangebied. Met het plan wordt beoogd de bestaande ruimtelijke en functionele structuur te behouden en gewenste concrete ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduiding "BE 2", voor zover dit plandeel geen rekening houdt met de carport voor de bouw waarvan haar bouwvergunning is verleend. Weliswaar is op de plankaart een bouwvlak ingetekend, maar dit heeft alleen betrekking op de haar vergunde opslagloods en niet op de carport. [appellant] stelt dat het college niet op bedoelde bedenking is ingegaan.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat het niet bevreemdt dat op de plankaart geen zelfstandige planologische regeling voor de vergunde carport is terug te vinden. Immers de situering van deze carport overlapt de locatie waarvoor daarna de vergunning voor de opslagloods is verleend. Bestudering van de plankaart leert dat de vergunde opslagloods correct is ingetekend op de plankaart.
2.4.1. De Afdeling stelt vast dat het college in het bestreden besluit concreet is ingegaan op het betoog van [appellant] dat de carport niet is ingetekend op de plankaart. Het betoog van [appellant] dat het college in het bestreden besluit niet gemotiveerd op haar betoog zou zijn ingegaan, faalt derhalve.
Uit de stukken blijkt dat medio januari 2007 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een carport en op 22 maart 2007 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een opslagloods. Voorts stelt de Afdeling vast dat het bouwvlak van de opslagloods op de plankaart staat aangegeven. Derhalve is de opslagloods als zodanig bestemd.
Ingevolge artikel 4.2.5 van de planvoorschriften mag bestaande bebouwing, die afwijkt van de bouwvoorschriften voor de bestemming "Bedrijven", worden gehandhaafd en/of vernieuwd. Onder bestaande bebouwing wordt ingevolge artikel 1, onder 12, van de planvoorschriften verstaan: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een bouwvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd. De Afdeling stelt vast dat de vergunde, nog te bouwen carport, die voor een deel het bebouwingsvlak van de opslagloods overlapt en voor een deel buiten dit bouwvlak valt, voldoet aan deze begripsomschrijving en derhalve, ondanks het feit dat niet het gehele bouwvlak op de plankaart is aangegeven, anders dan [appellant] meent, ingevolge artikel 4.2.5 van de planvoorschriften mag worden gebouwd en vernieuwd. In zoverre is ook de carport in het plan positief bestemd.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het desbetreffende plandeel en dat het college derhalve tot het oordeel heeft kunnen komen dat dit plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009