ECLI:NL:RVS:2009:BK0100

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808841/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • M. van Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingmiddelen door college van burgemeester en wethouders van Eersel

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel op 27 oktober 2008 een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen afgewezen. Het verzoek had betrekking op een inrichting aan de Oirschotsedijk 48 te Wintelre. [Appellant] maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter. Het college stemde hiermee in en zond het bezwaarschrift door naar de Raad van State. Tijdens de zitting op 4 september 2009, waar [appellant] en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren, werd de zaak behandeld.

De kern van het geschil betreft de afwijzing van het verzoek van [appellant] om handhaving, omdat volgens hem de opslag van dunne mest in strijd zou zijn met voorschrift 2.3.6 van het Besluit landbouw milieubeheer. Dit voorschrift vereist dat de opslag van dunne mest op een afstand van ten minste 50 meter van objecten in categorie IV moet plaatsvinden. Het college stelde dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het mestbassin 88 meter bedraagt, en dat er dus geen sprake is van overtreding.

[Appellant] betoogde dat het mestbassin te dicht bij zijn garagebedrijf was gelegen, dat ook als object in categorie IV wordt beschouwd. De Raad van State oordeelde echter dat de afstandseisen van voorschrift 2.3.6 niet werden overtreden, aangezien zowel de woning als het garagebedrijf van [appellant] op een grotere afstand dan 50 meter van het mestbassin lagen. De beroepsgrond van [appellant] werd verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200808841/1/M2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een inrichting gelegen aan de Oirschotsedijk 48 te Wintelre afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 26 november 2008, bij de gemeente Eersel ingekomen op 27 november 2008, bezwaar gemaakt. Daarbij heeft [appellant] het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft ingestemd met dat verzoek en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2009, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek van [appellant] om handhaving met betrekking tot de inrichting wegens strijd met voorschrift 2.3.6 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit landbouw).
2.2. Ingevolge voorschrift 2.3.6 van de bijlage behorend bij het Besluit landbouw (hierna: voorschrift 2.3.6), voor zover hier van belang, vindt de opslag van dunne mest plaats op een afstand van ten minste 50 meter van een object categorie IV.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder z, van Besluit landbouw, voor zover hier van belang, wordt onder object categorie IV verstaan, verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
2.3. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek in zoverre dit betrekking heeft op de beweerdelijke overtreding van voorschrift 2.3.6 ten grondslag gelegd dat wat betreft de afstand tussen de woning van [appellant] en het mestbassin wordt voldaan aan de afstandseis van 50 meter die is gesteld in dat voorschrift voor een object categorie IV als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder z, van het Besluit landbouw, zodat ter zake geen sprake is van een overtreding. In dit verband is het college ervan uitgegaan dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het mestbassin 88 meter bedraagt.
2.4. [appellant] betoogt, onder meer, dat de aanwezigheid van het mestbassin op het terrein van de inrichting in strijd is met artikel 3.2.2 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988".
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het bestreden besluit zoals dat hier ter beoordeling voorligt, zodat deze beroepsgrond reeds om die reden faalt.
2.5. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van overtreding van voorschrift 2.3.6. Hij voert hiertoe, onder meer, aan dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het mestbassin op 88 meter van zijn woning is gelegen. Daarnaast betoogt hij dat het college bij de in dit verband te verrichten beoordeling de afstand tussen het mestbassin en zijn garagebedrijf had moeten betrekken. Zoals ter zitting nader is toegelicht is dit garagebedrijf volgens [appellant] een object categorie IV als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder z, van het Besluit landbouw.
2.5.1. Naar aanleiding van de ter zitting namens het college getoonde foto - waarop de woning van [appellant], het mestbassin en het garagebedrijf zijn aangegeven - en het verhandelde hierover ter zitting is gebleken dat het mestbassin op een afstand van 88 meter van de woning van [appellant] is gelegen en op een afstand van 65 meter van zijn garagebedrijf.
2.5.2. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van overtreding van voorschrift 2.3.6. Zowel de woning van [appellant] als zijn garagebedrijf liggen namelijk op een grotere afstand dan 50 meter van het mestbassin. Dit betekent - zoals het college ter zitting met juistheid nader heeft toegelicht - dat in zoverre wordt voldaan aan de afstandseis van 50 meter die ingevolge voorschrift 2.3.6 geldt voor objecten in de categorie IV.
De beroepsgrond faalt.
2.6. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke maatregelen als bedoeld in voorschrift 2.3.7 van de bijlage bij het Besluit landbouw (hierna: voorschrift 2.3.7) reeds zijn getroffen om geurhinder te voorkomen.
2.6.1. Voorschrift 2.3.7 bepaalt dat voorschrift 2.3.6 niet van toepassing is indien de opslag van dunne mest is gelegen binnen een afstand als bedoeld in dat voorschrift en de opslag reeds in gebruik was voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.
Voorts bepaalt dit voorschrift dat degene die de inrichting drijft maatregelen of voorzieningen treft die geurhinder voorkomen of zoveel mogelijk beperken en dat deze op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daartoe heeft getroffen of zal treffen.
2.6.2. Nu vast is komen te staan dat het college zich in dit geval terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van overtreding van voorschrift 2.3.6, is er geen grond voor het oordeel dat het college een beoordeling binnen het toetsingskader van voorschrift 2.3.7 had moeten verrichten. In dit opzicht rustte er dan ook geen motiveringsplicht op het college bij het nemen van het bestreden besluit.
De beroepsgrond faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009
402.