ECLI:NL:RVS:2009:BK0104

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900612/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan café in Maastricht wegens overtreding van milieueisen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 oktober 2009 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Het college had op 18 augustus 2008 een last onder dwangsom opgelegd aan de appellant, die eigenaar is van een café, vanwege een overtreding van een nadere eis die eerder was opgelegd bij besluit van 1 april 2004. De overtreding betrof het openhouden van de toegangsdeur van de inrichting tijdens het ten gehore brengen van muziek, wat in strijd was met de opgelegde milieueisen.

De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierna heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank, dat uiteindelijk bij de Raad van State terechtkwam. Tijdens de zitting op 4 september 2009 heeft het college zich verdedigd, waarbij twee ambtenaren van de gemeente Maastricht aanwezig waren om de zaak toe te lichten.

De Raad van State heeft overwogen dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd. De constatering van de ambtenaren dat de toegangsdeur openstond tijdens de controle op 10 augustus 2008 was voldoende bewijs voor de overtreding. De appellant voerde aan dat er geen overtreding was, onder andere omdat er geen geluidmeting was verricht en dat de deuren alleen openstonden voor het doorlaten van personen. De Raad van State oordeelde echter dat de argumenten van de appellant niet opgingen, aangezien de nadere eisen duidelijk waren en de constatering van de ambtenaren op ambtseed was opgemaakt.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak bevestigde de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden tegen overtredingen van milieueisen.

Uitspraak

200900612/1/M2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd, vanwege overtreding van een nadere eis die bij besluit van 1 april 2004, ten aanzien van zijn inrichting [café], is opgelegd.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld bij brief, bij de rechtbank Maastricht ingekomen op 15 december 2008 en bij de Raad van State, na te zijn doorgezonden, ingekomen op 21 januari 2009. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2009, waar het college vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg en J.H.M. Kuipers, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De onderhavige last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van de bij besluit van 1 april 2004 door het college op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer opgelegde nadere eis nr. 7. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat tijdens een controle op 10 augustus 2008 (hierna: de controle) is geconstateerd dat de inrichting in werking was in strijd met deze nadere eis, omdat de toegangsdeur van de inrichting open stond tijdens het ten gehore brengen van muziek en/of spraak via een geluidsinstallatie, anders dan voor het direct doorlaten van personen en/of goederen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het proces-verbaal waarin de bevindingen tijdens de controle van de dienstdoende ambtenaren zijn neergelegd (hierna: het proces-verbaal).
2.2. Ingevolge de nadere eis nr. 7 mag (mogen) tijdens het ten gehore brengen van muziek en/of spraak via een geluidsinstallatie de toegangsdeur(en) van de inrichting uitsluitend geopend zijn voor het direct doorlaten van personen en/of goederen. De toegangsdeur(en) mag (mogen) niet in geopende stand worden vastgezet, moet(en) zelfsluitend zijn uitgevoerd en dient (dienen) zacht te sluiten.
2.3. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in werking getreden. Op die datum is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer ingetrokken.
2.4. Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, van het Activiteitenbesluit worden de nadere eisen die voor een inrichting onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 op grond van onder meer het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer in werking en onherroepelijk waren, aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de nadere eisen vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften.
2.5. Aan het bepaalde in artikel 6.1, tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt voldaan met betrekking tot de bij besluit van 1 april 2004 opgelegde nadere eis nr. 7, zodat deze sinds 1 januari 2008 dient te worden aangemerkt als maatwerkvoorschrift (hierna: het maatwerkvoorschrift).
2.6. [appellant] betoogt dat geen sprake was van overtreding van het maatwerkvoorschrift. Hij voert hiertoe aan dat uit een schriftelijke verklaring van 21 november 2008 van een bezoeker van zijn inrichting blijkt dat tijdens de controle geen deuren hebben opengestaan, behoudens voor het doorlaten van personen. Verder voert hij aan dat tijdens de controle niet op de voorgeschreven wijze een geluidmeting is verricht. Tevens voert hij in dit verband aan dat op 10 augustus 2008 geen sprake kan zijn geweest van overschrijding van het maximale toegestane geluidniveau. Hij heeft eveneens aangevoerd dat de in het proces-verbaal verwoorde stelling van de dienstdoende ambtenaren, dat de ramen van de inrichting open hebben gestaan, onjuist is. Verder heeft hij aangevoerd dat de foto's die bij het proces-verbaal zijn gevoegd niet als bewijs kunnen dienen omdat ze niet tijdens de controle zijn genomen.
2.6.1. Wat betreft de tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase door [appellant] overgelegde verklaring van 21 november 2008 is de Afdeling van oordeel dat het college niet ten onrechte daaraan in het besluit van 10 december 2008 geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend bij de beantwoording van de vraag of [appellant] het maatwerkvoorschrift heeft overtreden. Het college heeft een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de constatering van meerdere dienstdoende ambtenaren tijdens de controle, inhoudende dat de toegangsdeur tijdens de controle geopend was. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze constatering is opgenomen in het proces-verbaal dat op ambtseed is opgemaakt.
2.6.2. De omstandigheid dat tijdens de controle geen geluidmeting is verricht betekent niet dat het college niet heeft mogen afgaan op de constatering van meerdere dienstdoende ambtenaren tijdens de controle, inhoudende dat de waargenomen muziek afkomstig was uit de inrichting. Ook hierbij is in aanmerking genomen dat het proces-verbaal waarin deze constatering is weergegeven op ambtseed is opgemaakt.
2.6.3. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat geen sprake kan zijn geweest van overschrijding van het maximale toegestane geluidniveau is dit niet relevant voor de beantwoording van de vraag of hij op 10 augustus 2008 het maatwerkvoorschrift heeft overtreden. In het maatwerkvoorschrift is immers niets bepaald omtrent het maximale toegestane geluidniveau. Ook voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de in het proces-verbaal verwoorde stelling van de dienstdoende ambtenaren dat de ramen van de inrichting open hebben gestaan onjuist is, is dit niet relevant voor de beantwoording van evenbedoelde vraag. In het maatwerkvoorschrift is evenmin iets bepaald omtrent het geopend zijn van ramen.
2.6.4. Wat betreft de bij het proces-verbaal gevoegde foto's is door het college voldoende duidelijk gemaakt dat deze niet de strekking hebben om aan te tonen dat de overtreding is begaan, doch dat deze uitsluitend dienen ter verduidelijking van de situering van de ramen en deuren waarop in het proces-verbaal wordt ingegaan. Het college heeft deze foto's dan ook niet ten grondslag gelegd aan het standpunt dat op 10 augustus 2008 het maatwerkvoorschrift is overtreden.
2.6.5. Gezien het vorenstaande is in hetgeen [appellant] heeft betoogd geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een overtreding van het maatwerkvoorschrift.
De beroepsgrond faalt.
2.7. Het betoog van [appellant] dat de begunstigingstermijn van één dag, na het in werking treden van het besluit van 18 augustus 2008, te kort is, faalt evenzeer. Niet valt in te zien waarom de overtreding niet binnen die termijn door [appellant] kon worden opgeheven.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
w.g. Van Hulst
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009
402.