200901249/1/H2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 januari 2009 in zaak
nr. 08/2403 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij onderscheiden besluiten van 24 december 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) de voorschotten huur- en zorgtoeslag van [appellante] voor 2007 herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 18 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door S.G. Azimullah, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam in haar dienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de voorschotten huur- en zorgtoeslag (hierna: het voorschot) als gift moesten worden beschouwd, omdat de Belastingdienst, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet tijdig tot het stopzetten van de bevoorschotting is overgegaan en daarmee de aanspraak op terugvordering ervan heeft verspeeld.
2.3. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juli 2009 in zaak nr.
200808882/1), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in verbinding met het vierde lid, van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.
Dat is in dit geval niet anders, te minder nu [appellante] zich er kennelijk van bewust was dat het voorschot niet met haar aanspraak op toeslag strookte. Dat betekent dat de omstandigheid dat de bevoorschotting, als gesteld, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet is stopgezet, niet met zich brengt dat het voorschot niet kon en mocht worden herzien en teruggevorderd. Dat de Belastingdienst, als gesteld, te kennen heeft gegeven dat het voorschot over de maand april 2007 het laatste zou zijn, doet dit evenmin. Voor het betoog dat het voorschot door die gebeurtenissen tot een schenking is geworden biedt de wet, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, geen grondslag.
Voor zover [appellante] voor het eerst ter zitting nog heeft aangevoerd dat uit door de Belastingdienst recentelijk naar haar verstuurde definitieve vaststelling voor 2007 moet worden afgeleid dat zij wel aanspraak op toeslag heeft tot de hoogte van het voorschot, leidt dat niet tot het ermee beoogde resultaat, reeds omdat deze gestelde vaststelling dateert van na het besluit dat in beroep ter toets stond.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009