ECLI:NL:RVS:2009:BK0123

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802831/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor uitbreiding en reallocatie van grondwaterwinning in Vogel- en Habitatrichtlijngebied Duinen Vlieland

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan Vitens Watertechnologie voor de uitbreiding en reallocatie van de grondwaterwinning ten behoeve van de drinkwatervoorziening in het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Duinen Vlieland. Het college verleende op 14 september 2007 de vergunning op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. De vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee en de stichting Stichting Duinbehoud hebben hiertegen bezwaar gemaakt, dat door het college ongegrond werd verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betogen dat de vergunning niet in overeenstemming is met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

De Raad van State heeft de zaak op 29 juni 2009 behandeld. De appellanten stellen dat de vergunning kan leiden tot significante negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van het gebied, met name voor het habitattype H2190 vochtige duinvalleien. Het college heeft echter in zijn besluit en de bijbehorende Natuurtoets gesteld dat de uitbreiding van de waterwinning geen negatieve effecten zal hebben op de natuurwaarden van het gebied. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het college de instandhoudingsdoelstellingen bij de beoordeling van de vergunningaanvraag kon betrekken en dat de vergunningverlening niet in strijd is met de Natuurbeschermingswet.

De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat de vergunningverlening rechtmatig is. De appellanten hebben geen voldoende onderbouwde argumenten aangedragen die de conclusie van het college zouden kunnen weerleggen. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200802831/1/R2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, gevestigd te Harlingen, en de stichting Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) aan Vitens Watertechnologie (hierna: Vitens) een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding en reallocatie van de grondwaterwinning ten behoeve van de drinkwatervoorziening binnen het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Duinen Vlieland.
Bij besluit van 5 maart 2008, kenmerk 00747902, heeft het college het hiertegen door de vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee (hierna: de Waddenvereniging) en de stichting Stichting Duinbehoud (hierna: de Stichting Duinbehoud) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Vitens heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2009, waar de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud, vertegenwoordigd door A. Wouda, en het college, vertegenwoordigd door H. Denters en N. Schotsman, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Vitens, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle, ing. A. Kok en mr. E.N.M. Westhuis-Brouwer.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, zoals dit luidde ten tijde van het nemen van bestreden besluit en voor zover hier van belang, is het verboden om zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften en beperkingen, van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19e, aanhef en onder a, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, houden gedeputeerde staten bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling kan hebben voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied.
Artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998 bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor nieuwe projecten of andere handelingen waarop het college een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, neemt en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, de initiatiefnemer, alvorens het college een besluit neemt, een passende beoordeling voor het gebied maakt, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel V, eerste lid, van de wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Nbw 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen, gelden de besluiten van de minister houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn) als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Nbw 1998.
2.2. Bij besluit van 7 april 2005 is het gebied Duinen Vlieland aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn.
2.2.1. Het gebied Duinen Vlieland stond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorts op de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn). De Commissie heeft deze lijst bij beschikking van 7 december 2004 vastgesteld.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn, gelden de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid van de Habitatrichtlijn zodra een gebied op de in het tweede lid, derde alinea bedoelde lijst is geplaatst. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was het gebied Duinen Vlieland niet op grond van artikel 10a van de Nbw 1998 aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn. Evenmin was dit gebied op grond van artikel 12, derde lid, van de Nbw 1998 aangewezen. Hieruit volgt dat artikel 19d van de Nbw 1998 in zoverre niet voor dit gebied gold. Niet gebleken is dat op het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 anderszins algemeen verbindende voorschriften van toepassing waren die bedoeld waren als implementatie van de uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen.
Nu het beroep mede betrekking heeft op de mogelijke aantasting van de door de Habitatrichtlijn beschermde habitats en soorten, dient te worden bezien op welke wijze artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn in deze zaak dient te worden toegepast. Zoals de Afdeling op grond van de jurisprudentie van het Hof eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 31 maart 2000 in de zaak Texel (E01.97.0179; AB 2000/302) moet, alvorens wordt toegekomen aan de vraag of een artikel van de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking heeft, worden nagegaan of het van toepassing zijnde nationale recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. In dit geval gaat het om gebieden die niet alleen op de lijst van gebieden van communautair belang staan, maar tevens zijn aangewezen als speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn. Deze aanwijzing geldt als een aanwijzing op grond van artikel 10a van de Nbw 1998, zodat artikel 19d van toepassing is op het Vogelrichtlijngebied Duinen Vlieland. De Afdeling ziet geen beletsel artikel 19d van de Nbw 1998 richtlijnconform uit te leggen in die zin dat dit voorschrift tevens het uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende beschermingsregime voor het Habitatrichtlijngebied Duinen Vlieland omvat.
2.2.2. Daarnaast was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor het gebied Duinen Vlieland het ontwerpbesluit tot aanwijzing als Natura 2000-gebied in procedure gebracht. Uit de toelichting bij dit ontwerpbesluit volgt dat het gebied landschappelijk wordt gekenmerkt door een uitgestrekt duingebied en bedijkte kwelders. In het gebied is een grote diversiteit aan duinvalleien aanwezig, die verschillen in de mate van infiltratie dan wel kwel. In het ontwerpbesluit zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor onder meer het habitattype H2190 vochtige duinvalleien (ontkalkt, subtype C).
2.3. De vergunning heeft betrekking op de uitbreiding van de grondwaterwinning ten behoeve van de drinkwatervoorziening op Vlieland. Het betreft een verruiming van de wincapaciteit van 240.000 m³ naar 290.000 m³. Daarbij is voorts sprake van een beperkte reallocatie van de winlocaties.
2.4. De Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud betogen dat het college bij de beantwoording van de vraag of de onderhavige grondwaterwinning significante effecten kan hebben op de natuurlijke kenmerken van het gebied Duinen Vlieland, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, ten onrechte is uitgegaan van de instandhoudingsdoelstelling voor habitattype H2190 vochtige duinvalleien (ontkalkt, subtype C), zoals die is opgenomen in het ontwerpbesluit tot aanwijzing van dat gebied als Natura 2000-gebied. De in dat ontwerpbesluit opgenomen herstelopgave voor habitattype H2190 vochtige duinvalleien (ontkalkt, subtype C) is volgens de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud ten onrechte afgemeten aan de situatie die bestond na uitvoering van het Regiwa-project in het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de doelen niet is uitgegaan van een bepaald jaar als referentiejaar, maar dat is gekeken naar het minimaal benodigde aantal soorten en/of de minimaal benodigde oppervlakte leefgebied of oppervlakte van een habitattype dat nodig is om een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau te realiseren. De herstelopgave is in het kader van de beoordeling van de vergunning volgens het college dan ook niet bepaald tegen de achtergrond van een bepaald referentiejaar.
2.4.2. Blijkens de instandhoudingsdoelstellingen bij het ontwerpbesluit tot aanwijzing van het gebied Duinen Vlieland als Natura 2000-gebied, is voor het habitatgebied vochtige duinvalleien, habitattype H2190 (ontkalkt, subtype C) een herstelopgave geformuleerd. Blijkens de door de minister van LNV gepubliceerde en door het college als uitgangspunt gehanteerde beleidsnotitie Natura 2000 doelendocument van juni 2006 en de daarin vermelde landelijke instandhoudingsdoelen geldt voor dit habitattype ook op landelijk niveau een herstelopgave. In de jaren negentig is het Regiwa-project uitgevoerd, waarbij de vallei in het zuidelijke en noordelijke deel van het gebied diep is uitgeplagd. Blijkens het verweerschrift heeft het college met het aanhalen van het Regiwa-project slechts beoogd aan te geven dat onder invloed van dit project vanaf dat moment een verbetering is ingezet die heeft bijgedragen aan een positieve ontwikkeling van het habitattype H2190 (ontkalkt, subtype C). Anders dan de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud kennelijk menen, heeft het college hiermee niet beoogd de herstelopgave af te meten aan dit project. Het college heeft bij het beoordelen van de mogelijke effecten van de vergunde activiteiten op dit habitattype bezien wat het benodigde oppervlak is om een gunstige staat van instandhouding te realiseren. In hetgeen de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de instandhoudingsdoelstelling zoals opgenomen in het ontwerpbesluit tot aanwijzing van het gebied Duinen Vlieland als Natura 2000-gebied niet bij de beoordeling van deze vergunningaanvraag kon betrekken.
2.5. De Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud brengen voorts naar voren dat onvoldoende is onderzocht of de effecten van de huidige waterwinning en de uitbreiding van de waterwinning, leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied in het algemeen en voor het habitattype vochtige duinvalleien, subtype C, ontkalkt in het bijzonder. Ten onrechte is alleen het geïsoleerde effect van de uitbreiding van de waterwinning beoordeeld en is niet gekeken naar de effecten van de waterwinning in zijn totaliteit. Door deze activiteiten zal de fluctuatie van de waterstand in het gebied op een lager niveau plaatsvinden. Onvoldoende is onderzocht welke gevolgen dit heeft, aldus de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud. Zij betogen tevens dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar een mogelijke beperking van de uitbreiding van de waterwinningsactiviteiten.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de waterstanden in het gebied door natuurlijke omstandigheden sterk fluctueren en daardoor sterk periodegebonden zijn. De huidige waterstand wordt door de voorgenomen waterwinning niet wezenlijk aangetast, aldus het college. Volgens het college zijn de effecten van de uitbreiding in samenhang met de reeds bestaande activiteiten bekeken. Uit de aanvullende notitie van Royal Haskoning van 12 juni 2009 blijkt voorts dat er ten aanzien van het habitattype H2190 (ontkalkt, subtype C) voldoende potentieel gebied overblijft om aan de herstelopgave zoals geformuleerd in de concept-instandhoudingsdoelstellingen te voldoen, zo stelt het college.
2.5.2. Ten behoeve van de onderhavige vergunning is door Royal Haskoning een onderzoek verricht om te bezien of de uitbreiding en reallocatie van de grondwaterwinning zal leiden tot negatieve effecten op de natuurwaarden in het gebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de "Natuurtoets uitbreiding drinkwaterwinning Vlieland" van 13 november 2006 (hierna: de Natuurtoets). De vergunning voorziet in de uitbreiding en reallocatie van de waterwinning. In de Natuurtoets zijn de gevolgen van deze vergunde activiteiten bezien. Hierbij zijn ook de effecten van de reeds bestaande activiteiten betrokken. In het natuurgebied Kooisplek heeft de huidige waterwinning geleid tot een verlaging van de grondwaterstand van respectievelijk 15 en 10 cm. De uitbreiding van de waterwinning zal leiden tot een extra daling van het grondwaterpeil in dit gebied met 8 en 5 cm. In het natuurgebied de IJsbaan leidt de uitbreiding van de waterwinning tot een extra daling van de grondwaterstand met ongeveer 11 cm.
2.5.3. Volgens de Natuurtoets is een aantal van de habitattypen die in het natuurgebied voorkomen gevoelig tot zeer gevoelig voor verdroging. Ten aanzien van de habtitattypen ontkalkte duinen met Empetrum nigrum en duinen met Salix repens staat in de Natuurtoets dat de waterstanden in dit gebied van jaar tot jaar sterk fluctueren. In vergelijking met deze fluctuatie zijn de effecten van de waterwinning op deze habitattypen gering, aldus de Natuurtoets. Ter zitting is namens Vitens voorts onweersproken gesteld dat in het gebied een fluctuatie van de grondwaterstand van enkele meters kan optreden. Vanwege deze sterke fluctuatie in waterstanden in het gebied zal een eventuele afname van het oppervlak van deze habitattypen niet permanent zijn. De uitbreiding en reallocatie van de waterwinning zullen volgens de Natuurtoets dan ook geen significant negatieve effecten hebben op de habtitattypen ontkalkte duinen met Empetrum nigrum en duinen met Salix repens. De Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud hebben dit niet gemotiveerd betwist.
2.5.4. Ten aanzien van het habitattype vochtige duinvalleien, subtype C, ontkalkt, dat zeer gevoelig is voor verdroging, geldt de instandhoudingsdoelstelling uitbreiding oppervlakte en verbetering van kwaliteit. Volgens de Natuurtoets zal ook na de uitbreiding van de waterwinning binnen dit habitattype water aan het maaiveld blijven voorkomen. Hierdoor kunnen vegetatie en ontkalkte vochtige duinvalleien blijven bestaan. Door Royal Haskoning is op 12 juni 2009 een aanvullende notitie opgesteld om de invloed van de vergunde activiteiten op dit habitattype nader te bezien. Blijkens deze notitie is in de huidige situatie vrijwel het gehele gebied Kooisplek-Zuid geschikt voor het habitattype H2190 (ontkalkt, subtype C). De grondwaterstanden bieden potenties voor uitbreiding van dit habitattype. Voor de effectbepaling is ervan uitgegaan dat de daling van de grondwaterstand ten gevolge van de vergunde activiteiten het gehele jaar zal optreden. Met name het zuidelijk deel van het gebied Kooisplek-Zuid laat een achteruitgang zien van de geschiktheid voor het habitattype H2190 (ontkalkt, subtype C), zo staat in de aanvullende notitie. Op de huidige locatie waar dit habitattype al voorkomt zal de huidige kwaliteit en oppervlakte behouden blijven. Bovendien blijft het grootste deel van het gebied volgens de notitie geschikt voor het habitattype H2190 (ontkalkt, subtype C), zodat eveneens voldoende potentieel gebied in tact blijft om aan de herstelopgave die voor dit habitattype is geformuleerd, te voldoen. Dat, zoals de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud naar voren hebben gebracht, de omvang van de gebieden die in potentie geschikt zijn voor de ontwikkeling van het habitattype H2190 afneemt, betekent, zoals ook door de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud ter zitting is bevestigd, niet dat onvoldoende potentieel gebied zal overblijven. Het college heeft zich op basis van de in de aanvullende notitie verrichte metingen en het gehanteerde model naar het oordeel van de Afdeling dan ook op het standpunt kunnen stellen dat ook na de reallocatie en uitbreiding van de waterwinning voldoende potentiële gebieden voor de uitbreiding van het oppervlak van het habitattype H2190 (ontkalkt, subtype C) zullen overblijven.
2.5.5. Voorts is in de Natuurtoets bezien in hoeverre de uitbreiding en reallocatie van de waterwinning negatieve effecten zullen hebben op de soorten waarvoor het gebied in het kader van Vogel- en Habitatrichtlijn is aangewezen. Geconcludeerd wordt dat de uitbreiding en reallocatie van de waterwinning geen negatieve effecten zullen hebben op deze soorten. Om verstoring van broedvogels tijdens de aanleg van de nieuwe pompputten te voorkomen dienen er tussen 1 maart en 15 augustus geen werkzaamheden plaats te vinden, zo staat in de Natuurtoets. Gelet hierop is in de vergunningsvoorschriften opgenomen dat de aanleg van de putten en het begeleidende leidingwerk dient plaats te vinden in de periode tussen 16 augustus 2008 en 1 oktober 2008.
2.5.6. In hetgeen de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is onderzocht of de uitbreiding en reallocatie van de waterwinning, bezien in samenhang met de reeds bestaande activiteiten, negatieve effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Gelet op de resultaten van de Natuurtoets en de aanvullende notitie heeft het college zich in zoverre op het standpunt kunnen stellen dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat de uitbreiding en reallocatie van de waterwinning significante gevolgen hebben voor de natuurwaarden van het gebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan. Nu het college zich op dit standpunt heeft kunnen stellen, valt het onderzoek naar eventuele alternatieven voor de aangevraagde activiteiten buiten het in dit geval door het college toe te passen, hiervoor weergegeven toetsingskader op grond van de Nbw 1998. Het college heeft derhalve kunnen afzien van een dergelijk onderzoek.
2.6. De Waddenverenging en de Stichting Duinbehoud brengen voorts naar voren dat de noodzaak voor uitbreiding van de waterwinning naar 290.000 m³ ontbreekt.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het zich wat betreft de beoordeling van de gevolgen dient te beperken tot de voorliggende aanvraag. Nu de aanvraagde activiteiten geen significante gevolgen hebben voor de natuurwaarden in het gebied bestond geen aanleiding de vergunning niet te verlenen overeenkomstig de aanvraag, aldus het college.
2.6.2. Bij het verlenen van de onderhavige vergunning ingevolge artikel 19d van de Nbw 1998 gaat het primair om de bescherming van de waarden van het gebied uit hoofde van de Habitatrichtlijn. In dit kader dient te worden getoetst of de activiteit, in de omvang zoals in de vergunningaanvraag is vermeld, significante gevolgen voor deze waarden kan hebben afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Zoals reeds overwogen onder 2.5.6., heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat de uitbreiding en reallocatie van de waterwinning significante gevolgen hebben voor de natuurwaarden van het gebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan. Bij de toets van een vergunningaanvraag op grond van de Nbw 1998 kunnen ook andere belangen, zoals de noodzaak van de aangevraagde activiteiten, een rol spelen. In hetgeen de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende behoefte bestaat aan de uitbreiding van de waterwinning op grond waarvan het college de vergunning had moeten weigeren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens het verweerschrift een behoefteraming is gemaakt, waaruit volgt dat behoefte bestaat aan de vergunde uitbreiding. De Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud hebben dit niet gemotiveerd betwist.
2.7. De Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud brengen tenslotte naar voren dat de voorgeschreven monitoringsperiode van tien jaar onvoldoende is. In de periode van tien jaar zal onvoldoende inzicht ontstaan over het effect van de totale vergunde activiteit, aldus de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud. In dit verband verwijzen zij voorts naar het advies van de algemene kamer van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten van de provincie Fryslân (hierna: de commissie).
2.7.1. Het college brengt naar voren dat de lengte van de periode is ingegeven door de goede resultaten van de eerdere monitoring naar aanleiding van de uitbreiding van de waterwinning in de jaren negentig. De periode van tien jaar is volgens het college voldoende om mogelijke ontwikkelingen naar aanleiding van de waterwinning in het gebied te kunnen waarnemen.
2.7.2. In de vergunningsvoorschriften is opgenomen dat voor een periode van tien jaar een monitoring dient te worden uitgevoerd naar de effecten van de waterwinning op de natuurwaarden in het plangebied. In het bijzonder in het gebied van de Kooisplek. Van de monitoring dient een rapportage te worden gemaakt. Blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift is in overleg met Vitens en Staatsbosbeheer gekozen voor deze periode van tien jaar. De commissie oordeelt in haar advies dat in zijn algemeenheid de periode van het monitoren parallel dient te lopen met de vergunningstermijn. Indien dit niet het geval is, dient dit naar het oordeel van de commissie uitdrukkelijk te worden gemotiveerd. Naar aanleiding van het advies van de commissie heeft het college de monitoringsverplichting nader gemotiveerd. De keuze voor een periode van tien jaar voor het monitoren van het gebied is ingegeven door resultaten van de eerdere monitoring naar aanleiding van de uitbreiding van de waterwinning. Dit monitoringsplan besloeg de periode van 1996-2004 en heeft een gedetailleerd beeld gegeven van de langzame ontwikkeling van het herstel op de Kooisplek. De informatie die hieruit naar voren is gekomen is blijkens het bestreden besluit reden geweest thans weer een monitoringsverplichting op te leggen. Voorts stelt het college in het verweerschrift dat na een periode van langer dan tien jaar de correlatie van de uitbreiding van de waterwinning en de mogelijke veranderingen in het gebied onwaarschijnlijk en moeilijk aantoonbaar zullen zijn. Dit met name nu de waterstand in het gebied sterk fluctueert. Vitens heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de gehele uitbreidingscapaciteit over tien jaar volledig zal zijn benut. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de Waddenvereniging en de Stichting Duinbehoud naar voren hebben gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een monitoringsverplichting voor de duur van tien jaar voldoende geacht kan worden. Daarbij heeft het college tevens in aanmerking kunnen nemen dat de onderhavige vergunning niet is gebonden aan een periode.
2.8. De conclusie is dat het geen de Waddenverenging en de Stichting Duinbehoud hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009
12-575.