ECLI:NL:RVS:2009:BK0143

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901484/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door college van burgemeester en wethouders van Barendrecht

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval door het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht. Op 21 augustus 2009 heeft het college locatie nr. 0910 in de wijk Nieuweland vastgesteld voor deze ondergrondse afvalcontainer. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 19 januari 2009, waarin het college het bezwaar van de appellant tegen de locatie ongegrond verklaarde. De appellant, wonend te [plaats], heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in een brief van 27 maart 2009. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer op 17 juli 2009, waar zowel de appellant als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De appellant betoogde dat er alternatieve locaties zijn die minder bezwaren met zich meebrengen, zoals een nabijgelegen groenstrook of een tweede ondergrondse container op andere locaties. Hij stelde dat de gekozen locatie nr. 0910 te dicht bij zijn woning ligt, wat inbreuk maakt op zijn privacy en woongenot. Het college daarentegen verdedigde de keuze voor deze locatie door te verwijzen naar de gehanteerde criteria voor de plaatsing van inzamelvoorzieningen. Het college stelde dat de alternatieven van de appellant niet of minder geschikt waren en dat de gekozen locatie voldeed aan de eisen van bereikbaarheid en minimale overlast.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid tot de aanwijzing van locatie nr. 0910 had kunnen komen. De argumenten van de appellant werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De Afdeling concludeerde dat de gekozen locatie geen onevenredige inbreuk maakte op de privacy en het woongenot van de appellant, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 oktober 2009.

Uitspraak

200901484/1/M1
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (hierna: het college) de locatie nr. 0910 in de wijk Nieuweland vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer).
Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.M.S. Salomons, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Lems, advocaat te Barendrecht, en D. van den Burg zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.2.2.3, tweede lid, (oud) van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) kan het college aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of voorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.2. Bij het bepalen van de locaties van inzamelvoorzieningen als de onderhavige betrekt het college onder meer de volgende in de notitie "Criteria locatieonderzoek ondergrondse containers" opgenomen uitgangspunten:
- Van elke container dienen gemiddeld 35 aansluitingen gebruik te maken
- De loopafstand voor de bewoners moet zo klein mogelijk zijn. De loopafstand is maximaal 75 meter. Het college heeft de bevoegdheid deze afstand uit te breiden tot maximaal 125 meter.
- De hoofdgroenstructuur moet onaangetast blijven.
- Het verleggen van kabels en leidingen moet tot een absoluut minimum beperkt worden.
- De locatie moet te bereiken zijn zonder een (drukke) straat over te steken.
- Locaties worden bij voorkeur op (een deel van) de huidige afvalaanbiedplaatsen gerealiseerd.
- De inzamelwagen dient genoeg ruimte te hebben om de container te bereiken en te ledigen.
- Er moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met aanwezigheid van bomen, zowel wat betreft het aanwezige wortelpakket als met de kruin in verband met lediging.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de ter hoogte van [locatie] gelegen locatie nr. 0910 voor een ondergrondse afvalcontainer. Hij betoogt dat er alternatieven zijn in de vorm van plaatsing in een nabijgelegen groenstrook in de Sonatelaan of van een tweede ondergrondse afvalcontainer op elders aangewezen locaties, terwijl locatie nr. 0910 bezwaren met zich brengt.
Voorts betoogt [appellant] dat de aanvankelijk gekozen locatie aan de overzijde van de straat minder bezwaren met zich brengt. De wijziging van die keuze in verband met de bouw van een garage levert ongelijke behandeling op, omdat de toegankelijkheid van zijn berging en daarmee de mogelijkheid om die berging om te vormen tot een garage worden beperkt. Hij stelt dat ook de toegang tot de naast zijn berging gelegen brandgang wordt beperkt.
Hij betoogt voorts dat de locatie nr. 0910 op korte afstand is gelegen van de achtertuin van zijn woning, waardoor onevenredig inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy en woongenot.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat gezien de gehanteerde criteria de door [appellant] voorgestelde alternatieven niet of minder geschikt zijn. Ten aanzien van de voorgestelde plaatsing in de groenvoorziening bij de Sonatelaan en de Cantatelaan, stelt het college dat die groenvoorziening behoort tot de hoofdgroenstructuur. Wat betreft de voorgestelde locatie aan de overzijde van de Mazurkastraat stelt het college dat het trottoir op die plaats ongeveer 50 centimeter breed is, terwijl het trottoir bij de uiteindelijk gekozen locatie ongeveer 2 meter breed is. Voorts is het college van oordeel dat het plaatsen van een tweede container bij elders in de omgeving aangewezen locaties tot gevolg heeft dat de loopafstand voor een deel van de bewoners wordt vergroot tot ongeveer 100 meter en dat de verdeling van containers minder evenwichtig is, zodat sommige containers sneller vol raken dan andere containers.
Het college stelt met betrekking tot de gekozen locatie dat er voldoende ruimte overblijft om de uitrit van de berging te gebruiken, ook indien daarin een auto gestald zou worden. Verder wordt de brandgang niet geblokkeerd, omdat het trottoir ter plaatse voldoende breed is, aldus het college. Gezien de afstand van de ondergrondse afvalcontainer tot de woning en de tuin van [appellant] is het college voorts van oordeel, dat de gevolgen voor de privacy en de aantasting van het woongenot beperkt zijn.
2.5. De ondergrondse afvalcontainer op locatie nr. 0910, bestaat uit een ondergrondse container met een omtrek van 1,34 bij 1,34 meter. Aan de bovenzijde daarvan bevindt zich een plaat van 1,66 bij 1,66 meter waarop een bovengrondse zuil van ongeveer 70 bij 70 centimeter is geplaatst. De container wordt geplaatst tussen de rijbaan en het trottoir. Aan de andere zijden van de container bevinden zich een parkeervak en de uitrit van de berging van [appellant]. Het midden van de ondergrondse container bevindt zich op een afstand van ongeveer 10 meter tot woning en ongeveer 5 meter tot de tuin van [appellant].
2.6. Gelet op de gehanteerde uitgangspunten heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat de door [appellant] voorgestelde locatie in de groenvoorziening bij de Sonatelaan en Cantatelaan niet geschikt is, omdat de groenvoorziening behoort tot de hoofdgroenstructuur. De door [appellant] genoemde, in groenstroken gelegen, locaties zijn, zo is ter zitting gebleken, daar aangewezen omdat geen andere, meer in overeenstemming met de in de notitie "Criteria locatieonderzoek ondergrondse containers" opgenomen uitgangspunten, locaties aanwezig waren.
Wat betreft de door [appellant] voorgestelde verplaatsing naar de overzijde van de Mazurkastraat heeft het college aannemelijk heeft gemaakt, dat daar minder ruimte is omdat het trottoir ter plaatse aanzienlijk smaller is. De situatie aan de overzijde van de straat is derhalve niet vergelijkbaar met de gekozen locatie nr. 0910, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Het college heeft voorts aannemelijk gemaakt dat plaatsing van een tweede container op andere, nabijgelegen locaties tot gevolg heeft dat de loopafstand voor een deel van de bewoners die daarvan gebruik zouden moeten maken toeneemt tot ongeveer 100 meter.
Met betrekking tot de gekozen locatie nr. 0910 is ter zitting gebleken dat voor de uitrit van de garage van [appellant] een breedte van ongeveer drie meter beschikbaar is, zodat wanneer [appellant] zijn berging verandert om er een auto in te stallen de toegang voldoende breed is.
Wat betreft de door [appellant] bedoelde brandgang heeft het college aannemelijk gemaakt, dat de functie hiervan niet wordt belemmerd, omdat het trottoir ter plaatse voldoende breed is.
Gezien de afstand tot de woning en de tuin heeft het college zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van de ondergrondse afvalcontainer geen onevenredige inbreuk maakt op de privacy en het woongenot van [appellant].
2.6.1. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot aanwijzing van locatie nr. 0910 als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval heeft kunnen komen.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009
191-209.