200906349/2/H1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 16 juli 2009 in zaak nr. 08/677 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de overslag van zand en grind op de loswal aan de Vluchthavenweg te Bruinisse.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juni 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.F. Okma en R.P. Stam, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Bruinisse, eerste herziening" (hierna: de planvoorschriften) mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan - daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan - en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden.
2.3. Het verzoek strekt ertoe dat het college wordt opgedragen handhavend op te treden tegen de overslag van zand en grind op de loswal aan de Vluchthavenweg te Bruinisse. Aan het verzoek hebben [verzoekers] ten grondslag gelegd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de overslagactiviteiten niet worden beschermd door het in artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht, nu dat gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, zodat het college bevoegd is daartegen handhavend op te treden.
2.3.1. Voor zover de rechtbank, zoals [verzoekers] betogen, de toepasselijkheid van het overgangsrecht ter zitting niet aan de orde heeft gesteld, heeft zij dit ten onrechte nagelaten. De voorzitter ziet hierin evenwel geen grond voor het treffen van de gevraagde, verstrekkende voorlopige voorziening, nu die omstandigheid op zichzelf nog niet meebrengt dat het oordeel van de rechtbank onjuist is.
Bij besluit van 29 september 2000 heeft het college, onder de werking van het voorheen geldende bestemmingsplan, vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van de realisering van de loswal. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat uit de aan die vrijstelling ten grondslag liggende stukken, waaronder de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning, kan worden afgeleid dat de loswal uitdrukkelijk (mede) bedoeld was voor de overslag van zand en grind en de vrijstelling derhalve mede voor dat gebruik is verleend. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat de overslag van zand en grind thans onder de beschermende werking van artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften valt, zodat het college niet bevoegd is daartegen handhavend op te treden.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009