200902795/2/R3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoeker sub 3], wonend te [woonplaats],
4. Staatsbosbeheer, gevestigd te Tilburg,
5. [verzoekers sub 5, wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2009 heeft de raad van de gemeente Heeze-Leende (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied Heeze-Leende" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, [verzoeker sub 2] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, [verzoeker sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 mei 2009, Staatsbosbeheer bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, en [verzoekers sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, heeft Staatsbosbeheer de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2009, hebben [verzoekers sub 5] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2009, heeft [verzoeker sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 1 september 2009, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, werkzaam bij Milieu-adviesbureau Het Groene Schild, [verzoeker sub 2], in persoon, en eveneens bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, voornoemd, [verzoeker sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. T. van den Berk, advocaat te Eindhoven, Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door G. Durville en K. van der Laan, respectievelijk jurist en medewerker gebiedsontwikkeling bij Staatsbosbeheer, [verzoekers sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.S. Klaver en T.J.M. Matheeuwsen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door H.J.F.M. Verputten, ambtenaar in dienst van de provincie, voor het [loon- en grondverzetbedrijf] [gemachtigde A], bijgestaan door mr. F.A. Pommer, advocaat te Den Bosch, en voor [Grondverzetmachines] [gemachtigde B], bijgestaan door M.G.J. Koenen, werkzaam bij Martin Koenen Adviesbureau, gehoord.
Door [verzoekers sub 5] zijn nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft aanleiding gezien onder toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) over te gaan tot heropening van het onderzoek wat betreft het verzoek van [verzoeker sub 3]. Daarvan heeft hij bij brief van 18 september 2009 aan partijen kennis gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek van [verzoeker sub 3] op een nadere zitting behandeld op 29 september 2009, waar [verzoeker sub 3], in persoon, en bijgestaan door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.S. Klaver en T.J.M. Matheeuwsen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als derden-belanghebbenden gehoord [belanghebbenden], bijgestaan door mr. M. Brüll, advocaat te Helmond.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan strekt tot samenvoeging en actualisering van de planologische regelingen voor het buitengebied van de gemeente Heeze-Leende en is gericht op beheer en (kleinschalige) ontwikkeling.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2.3. [verzoeker sub 1], die woont aan de [locatie 1] in [plaats], kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf (B)" die is toegekend aan het tegenover zijn woning gelegen loon- en grondverzetbedrijf aan de [locatie 2]. Hierdoor wordt naar zijn mening ten onrechte voorzien in legalisatie van de wijziging van het bedrijf van een agrarisch-technisch hulpbedrijf in een bedrijf dat hoofdzakelijk civieltechnische werkzaamheden verricht. Hij stelt van deze werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, puinbreken, het inzamelen van bouw- en sloopafval en de aan- en afvoer van puingranulaat, ernstige overlast te ondervinden. Hij betoogt dat sprake is van nieuwvestiging van een niet-grondgebonden bedrijf, hetgeen zich niet verdraagt met het provinciale beleid, noch met de afstandseisen in de VNG-brochure. [verzoeker sub 1] heeft voorts aangevoerd dat [gemachtigde A] door het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 8 april 2008 onder oplegging van een dwangsom is gelast om de uitoefening van een civiel-technisch bedrijf ter plaatse te beëindigen en beëindigd te houden. [verzoeker sub 1] heeft ter zitting betoogd spoedeisend belang te hebben bij schorsing van het bewuste plandeel, nu de gemeente heeft gesteld geen verdere actie te ondernemen totdat op het verzoek is beslist.
2.4. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" rustte op het perceel aan de [locatie 2] de bestemming "Agrarisch-technisch hulpbedrijf (ah)". Hieronder werd in artikel 1, derde lid, onder 7, van de aan dat plan verbonden voorschriften verstaan een loonwerkbedrijf dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verricht ten dienste van de agrarische exploitatie.
Ingevolge artikel 7.1, onder a, van de planregels van het voorliggende plan zijn op gronden met de bestemming "Bedrijf" bedrijven toegestaan zoals genoemd in de 'Tabel Bedrijven', waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak. Volgens de 'Tabel Bedrijven' is ter plaatse een loonwerk- en grondverzetbedrijf met een maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen van 3900 m² en 2000 m³ aan buitenopslag tot 5 meter toegestaan.
2.5. Vooropgesteld moet worden dat in het provinciale beleid voor het landelijk gebied, neergelegd in de op 1 juli 2008 in werking getreden Interimstructuurvisie Noord-Brabant, Brabant in Ontwikkeling en in de ter uitwerking daarvan op dezelfde datum in werking getreden Paraplunota ruimtelijke ordening, wordt gestreefd naar het zuinig omgaan met de beschikbare ruimte, het tegengaan van verdere verstening en het weren van niet aan het buitengebied gebonden functies uit het buitengebied.
De raad staat op het standpunt dat van strijd van het plan met het provinciale beleid geen sprake is, omdat het hier een uitbreiding betreft van een agrarisch-technisch hulpbedrijf, het bedrijf is gelegen in een kernrandzone en de provinciale beleidsnota buitengebied in ontwikkeling voor dergelijke gebieden een zekere verruiming van de mogelijkheden bevat.
2.6. De voorzitter stelt voorop dat de vraag of de in het plan aan het bedrijf van [gemachtigde A] toegekende bestemming zich verdraagt met het provinciale beleid eerst ten volle in de bodemzaak zal kunnen worden beantwoord.
Door de raad is naar voren gebracht dat de omvang van de bebouwing in het plan aan een maximum is gebonden, terwijl onder het voormalige bestemmingsplan ten aanzien van de toegestane bebouwingsoppervlakte geen beperkingen golden. Mitsdien is in zoverre geen sprake van verslechtering ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
Wat betreft de geluidproductie van de werkzaamheden op het terrein is door de raad, bij gebrek aan een specifieke categorie voor een civieltechnisch bedrijf in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering van 2009, aangesloten bij de categorie aannemersbedrijf met werkplaats met een bedrijfsoppervlak van meer dan 1000 m². Dit komt de voorzitter niet onredelijk voor. Aan een dergelijk bedrijf is in de brochure de categorie 3.1 toegekend en een richtafstand van 50 meter tot woonbebouwing opgenomen. Voor een agrarisch-technisch hulpbedrijf, in de brochure aangeduid als een loonbedrijf van meer dan 500 m² aan bedrijfsoppervlak, gelden blijkens de brochure dezelfde categorie en richtafstand. Niet weersproken is dat de woning van verzoeker op een aanzienlijk grotere afstand van het bedrijf is gelegen.
Blijkens het verhandelde ter zitting zijn de geluidveroorzakende bedrijfsactiviteiten voorts aan de noordkant van het bedrijf geconcentreerd. Door de raad is onweersproken gesteld dat het geluidniveau op de gevels van gevoelige gebouwen in de omgeving onder het niveau blijft van de in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer opgenomen geluidgrenswaarden.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan.
2.7. Het verzoek van [verzoeker sub 1] dient dan ook te worden afgewezen.
2.8. Ter zitting heeft [verzoeker sub 2] zijn verzoek ingetrokken.
Het verzoek van [verzoeker sub 3]
2.9. [verzoeker sub 3], die woont aan de [locatie 3] in [plaats], kan zich niet verenigen met de op de bij het plan behorende verbeelding aangegeven vergroting van het bestemmingsvlak "Wonen (W)" ter plaatse van het buurperceel [locatie 4]. Hij voert daartoe aan dat het bestemmingsvlak van dat perceel op de kaart ten onrechte een omvang heeft van 50 bij 110 meter, terwijl blijkens het raadsbesluit de bedoeling was om een bestemmingsvlak vast te leggen van 50 bij 90 meter. [verzoeker sub 3] heeft aangevoerd dat op het omstreden stuk grond illegaal een stapmolen en een mestbak zijn opgericht. Hij betoogt dat op 8 juli 2009 voor onder meer de stapmolen en de mestbak een bouwvergunning is verleend, dat hij daartegen bezwaar heeft gemaakt en dat hij met het verzoek beoogt te voorkomen dat het besluit op zijn bezwaar tegen de bouwvergunning aan het voorliggende plan zal worden getoetst.
2.10. De voorzitter stelt voorop dat het spoedeisend belang met deze omstandigheid is gegeven.
2.11. Ter zitting is namens de raad verklaard dat het bebouwingsvlak weliswaar abusievelijk te groot is aangeduid op de planverbeelding, maar dat tegen de vergroting en de daarmee gelegaliseerde aanwezigheid van stapmolen en mestbak bij nader inzien geen overwegende bezwaren bestaan.
2.12. De voorzitter overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat van de stapmolen en mestbak in de directe omgeving daarvan geluidhinder van betekenis zal worden ondervonden. Niet weersproken is dat het hier geen bedrijfsmatige maar een uitsluitend particuliere voorziening betreft en dat de stapmolen met maximaal twee paarden en in de regel hooguit één uur per dag wordt gebruikt. Evenmin acht de voorzitter aannemelijk geworden dat de stapmolen en/of de mestbak afbreuk doen aan het waterbergend vermogen van het perceel. Daarbij is onder meer van belang dat - naar door de raad is verklaard en niet is bestreden - de grond van de stapmolen niet is verhard.
Mede gelet op het vorenoverwogene en op de omstandigheid dat de stapmolen en de mestbak reeds jaren ter plaatse aanwezig zijn, ziet de voorzitter, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding om op dit punt tot het treffen van een voorlopige voorziening over te gaan.
2.13. Het verzoek van [verzoeker sub 3] moet derhalve worden afgewezen.
Het verzoek van Staatsbosbeheer
2.14. Staatsbosbeheer voert onder meer aan dat aan de Witte Loop, een binnen het natuurgebied de Strabrechtse Heide gelegen waterloop, in het plan ten onrechte uitsluitend de bestemming "Water (WA)" is toegekend in plaats van de bestemming "Natuur". Staatsbosbeheer betoogt in dit verband dat met deze bestemming onvoldoende bescherming wordt geboden voor de ter plaatse aanwezige natuurwaarden van het gebied, dat als 'Strabrechtse Heide en Beuven' is aangewezen als Natura 2000-gebied. In dat verband ligt een bestemming "Natuur (N)" of "Water-Natuur (WA-N)" in de rede. Bovendien bestaan er plannen voor een project "De Witte Loop" om te komen tot een natuurlijker watersysteem, waardoor de loop ondieper zal gaan worden en mogelijk op termijn nagenoeg zal verdwijnen. In dit plan past het niet om de loop als water te blijven onderhouden, aldus Staatsbosbeheer.
2.15. Ter zitting is door de raad naar voren gebracht dat in het plan de bestemming "Water (WA)" aan de Witte Loop is toegekend ter bescherming van de waterhuishoudkundige waarden, doch dat noch van de zijde van de raad, noch van de zijde van het Waterschap De Dommel bezwaar bestaat tegen een dubbelbestemming "Water-Natuur (WA-N)" en mitsdien tegen schorsing van het plandeel in kwestie.
2.16. In verband met het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet gebleken is van belangen die zich tegen schorsing zoals gevraagd verzetten, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek in zoverre toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.17. Staatsbosbeheer kan zich voorts niet verenigen met de toekenning in het plan van de afzonderlijke bestemmingen "Bos (BO)" en "Natuur (N)" voor de gronden binnen het gebied de Strabrechtse Heide en het - eveneens als Natura 2000-gebied aangewezen - Leenderbos. De strikte scheiding tussen de bestemming bos en natuur zal in de praktijk in de weg komen te staan aan een optimaal beheer van de natuurgebieden. Zo heeft de bestemming bos tot gevolg dat bestaand bos moet worden gehandhaafd, terwijl ter plaatse ook soortbeschermingsplannen moeten worden uitgevoerd waarbij bos wijkt voor andere habitattypen, aldus Staatsbosbeheer. Ook zullen volgens hem de voor het behoud van natuurwaarden - ook andere dan die in het kader van Natura 2000 een rol spelen - noodzakelijke ingrepen, zoals het aanleggen van verbindingszones, ernstig bemoeilijkt of vertraagd worden, onder meer omdat onder het voorliggende plan voor het kappen van bomen thans een aanlegvergunning moet worden aangevraagd.
2.18. Ter zitting is komen vast te staan dat in de komende periode hoofdzakelijk werkzaamheden moeten worden uitgevoerd ter afronding van reeds uitgevoerde projecten. Deze werkzaamheden zullen, zo is ter zitting door de raad naar voren gebracht, door het aanlegvergunningenstelsel niet in betekenende mate worden belemmerd. Voorts is komen vast te staan dat de in geding zijnde bestemmingsregeling voor het overige hooguit tot een enkel organisatorisch knelpunt bij Staatsbosbeheer zal leiden, omdat de afrondende werkzaamheden aan bepaalde perioden zijn gebonden, en dat voor aantasting van de natuurwaarden voorafgaande aan de behandeling van de hoofdzaak niet behoeft te worden gevreesd.
Onder deze omstandigheden bestaat naar het oordeel van de voorzitter op dit punt geen onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, vereist dat ter zake een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.19. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek in zoverre af te wijzen.
Het verzoek van [verzoekers sub 5]
2.20. [verzoekers sub 5], die wonen aan de [locatie 5] in [plaats], kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf (B)" die is toegekend aan het naastgelegen perceel [locatie 6] en met het vervallen van een deel van artikel 7.4, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan in zoverre te voorkomen.
2.21. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting houdt de voorzitter het ervoor dat [verzoekers sub 5] beoogd hebben het verzoek nader toe te lichten met het gestelde in het beroepschrift.
[verzoekers sub 5] betogen dat het terrein, gezien het gebruik daarvan in het verleden, moet worden beschouwd als een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waarvoor volgens het provinciale beleid zeer beperkte mogelijkheden bestaan. Als het bedrijf al als een bestaand bedrijf zou moeten worden beschouwd, zou de toegestane uitbreiding met 35% tot 2750 m² eveneens in strijd zijn met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Zij betogen voorts dat ten onrechte enkele bepalingen zijn weggevallen in artikel 7.4, aanhef en onder a, van de planregels. Door het schrappen van de laatste deelzin van artikel 7.4, aanhef en onder a, sub 2, en lid 3 en 4 van dat artikel wordt de nieuwvestiging van een bedrijf van meer dan 400 m2 in het buitengebied buiten de bebouwingsconcentratie mogelijk en is de verplichting om in dat geval overtollige bedrijfsgebouwen te slopen vervallen, aldus [verzoekers sub 5]. Dit is volgens hen in strijd met het rijks- en provinciale beleid dat op ontstening van het buitengebied en de sloop van overtollige en storende bebouwing is gericht.
2.22. De voorzitter overweegt dat onder voormalige agrarische bedrijfslocatie (hierna: VAB) in de provinciale Paraplunota ruimtelijke ordening 2008 en de Nota Buitengebied in ontwikkeling wordt verstaan "een agrarisch of niet-agrarisch bouwblok waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan". Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting was ter plaatse in het verleden een bedrijf voor het verhandelen en reviseren van grondverzetmachines gevestigd. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Leende" geldt voor het desbetreffende perceel de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "grondverzetmachines".
Ingevolge het voorliggende plan, onder artikel 7.1, onder a, van de planregels, in samenhang met de 'Tabel Bedrijven', is ter plaatse een reparatie- en handelsbedrijf grondverzetmachines toegestaan.
Gelet hierop ziet de voorzitter voorshands onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad er bij zijn besluitvorming niet van heeft mogen uitgaan dat sprake is van een bestaand bedrijf en niet van een VAB, zodat het daarop van toepassing zijnde beleid hier niet aan de orde is. Voorts is, gelet op de bij het bestemmingsplan "Buitengebied Leende" toegelaten omvang van de bedrijfsbebouwing van 2500 m², van de door [verzoekers sub 5] bestreden uitbreiding van de bedrijfsgebouwen evenmin sprake.
Blijkens de hiervoor genoemde Paraplunota kan aan bestaande, niet aan het buitengebied gebonden bedrijven een uitbreidingsruimte van 15% worden toegekend. De voorzitter ziet dan ook vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de bij het plan toegestane uitbreiding ontoelaatbaar is.
2.23. In artikel 7.4, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in artikel 7.1, onder a, voor het vestigen van een ander soort bedrijf dan op basis van de ‘Tabel bedrijven’ is toegestaan, onder de voorwaarde dat de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing zoals opgenomen in de ‘Tabel bedrijven’ niet mag worden vergroot.
Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat concrete voornemens bestaan om van de ontheffingsmogelijkheid gebruik te maken. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid.
Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekers sub 5] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.24. In verband met het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.25. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 2 februari 2009 wat betreft de bestemming "Water" met betrekking tot De Witte Loop;
II. wijst het verzoek van Staatsbosbeheer voor het overige en de verzoeken van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 3] en [verzoekers sub 5] geheel af;
III. gelast dat raad van de gemeente Heeze-Leende aan Staatsbosbeheer het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009