ECLI:NL:RVS:2009:BK0785

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905761/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake maatwerkvoorschriften voor horeca-inrichting aan de Oude Boteringestraat te Groningen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 oktober 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de stichting Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de vereniging Vereniging Hanze Sociëteit Groningen tegen het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Het college had op 29 april 2008 maatwerkvoorschriften vastgesteld voor een horeca-inrichting annex sociëteit aan de Oude Boteringestraat 19 te Groningen, op basis van het Activiteitenbesluit. De sociëteit had bezwaar gemaakt tegen deze voorschriften, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 25 juni 2009. Hierop heeft de sociëteit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 1 oktober 2009 behandeld. De sociëteit voerde aan dat de maatwerkvoorschriften onterecht waren opgelegd en dat deze in strijd waren met het Activiteitenbesluit. De voorzitter overwoog dat de procedure zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van deze gronden, maar dat er wel een afweging van belangen moest plaatsvinden. De sociëteit stelde dat de noodzaak voor de maatwerkvoorschriften niet vaststond en dat de geluidmetingen niet aantoonden dat de geluidgrenswaarden werden overschreden.

De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen voor de meeste maatwerkvoorschriften, maar dat er wel aanleiding was om de formulering van de voorschriften 11 en 13 aan te passen. De voorzitter heeft het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de sociëteit en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij het opleggen van maatwerkvoorschriften in het kader van het Activiteitenbesluit.

Uitspraak

200905761/2/M2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de
vereniging Vereniging Hanze Sociëteit Groningen, gevestigd te Groningen,
verzoeksters,
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld voor een horeca-inrichting annex sociëteit aan de Oude Boteringestraat 19 te Groningen.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft het college het door de stichting
Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de vereniging
Vereniging Hanze Sociëteit Groningen (hierna in enkelvoud: de sociëteit) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de sociëteit bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de sociëteit de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar de sociëteit, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door
mr. drs. J.P. Wemes, ambtenaar van de gemeente en mr. W. Steur, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij] als partij gehoord. [andere personen] hebben zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [partij].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het besluit van 29 april 2008 heeft het college maatwerkvoorschriften gesteld met betrekking tot de geluidemissie van de inrichting. Het verzoek richt zich in het bijzonder tegen de maatwerkvoorschriften 6, 7, 10, 11, 13 en 15.
In voorschrift 6 is - kort weergegeven - bepaald dat het zonder schriftelijke toestemming verboden is één of meer geluidinstallaties/-apparaten aanwezig te hebben die niet zijn aangesloten op de geluidbegrenzer(s).
In voorschrift 7 is - kort weergegeven - bepaald dat het verboden is niet afgestelde en niet afgeregelde geluidinstallaties/-apparaten te gebruiken.
In voorschrift 10 is bepaald dat het verboden is in de inrichting levende muziek ten gehore te brengen.
In voorschrift 11 is bepaald dat de ramen tijdens het ten gehore brengen van muziek gesloten moeten zijn.
In voorschrift 13 is - kort weergegeven - bepaald dat de buitendeuren aan de achterzijde van het pand zelfsluitend moeten zijn en dienen te zijn voorzien van een rubberen aanslag en dat alle buitendeuren van het pand tijdens het ten gehore brengen van (muziek)geluid, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van goederen en/of personen, gesloten moeten zijn.
In voorschrift 15 is bepaald dat het niet is toegestaan op het binnenterrein aan de achterzijde van de inrichting activiteiten met bezoekers te organiseren, muziek ten gehore te brengen of een terras te exploiteren.
2.3. De sociëteit voert als bezwaar van algemene aard aan dat het beleidsmatig opleggen van (standaard)maatwerkvoorschriften bij nieuwe inrichtingen, zoals het college dat volgens de sociëteit doet, in strijd is met het doel en de strekking van het Activiteitenbesluit. Volgens de sociëteit kunnen alleen in uitzonderlijke gevallen - daar waar het blijkens onderzoek noodzakelijk is - maatwerkvoorschriften worden gesteld. De sociëteit voert daarnaast aan dat artikel 4.1.5. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Groningen - op grond waarvan het ten gehore brengen van onversterkte muziek bij het bepalen van de geluidniveaus niet buiten beschouwing blijft - in strijd is met het recht.
2.3.1. De voorzitter overweegt dat de aard van deze procedure zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van deze gronden. Eerst bij de behandeling van het beroep kunnen deze gronden ten volle aan de orde komen. In het kader van deze procedure beperkt de voorzitter zich tot een afweging van de betrokken belangen en de spoedeisendheid van het verzoek.
2.4. De sociëteit stelt dat de noodzaak tot het opleggen van maatwerkvoorschriften geenszins vaststaat. Volgens haar blijkt niet uit het in opdracht van het college uitgevoerde geluidonderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de rapportage van 12 januari 2009, dat de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit worden overschreden indien niet aan de voorschriften 6, 7, 11, 13 en 15 wordt voldaan. De sociëteit voert in dit verband aan dat een algeheel verbod op levende muziek te verstrekkend en niet noodzakelijk is. De sociëteit voert verder aan dat het aansluiten van alle geluidinstallaties/-apparaten op een geluidbegrenzer het onmogelijk maakt de inrichting op de door haar gewenste wijze te exploiteren, omdat muzikanten met hun eigen geluidinstallaties/-apparaten willen optreden. Daarnaast beschikt de sociëteit over een eigen geluidmeter. Ook is een verbod op het gebruik van het terras voor de dag- en avondperiode volgens de sociëteit niet nodig. De sociëteit voert ten slotte aan dat het gebod om alle deuren en ramen van het pand gesloten te houden tijdens het ten gehore brengen van muziek niet nodig is om aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit te voldoen.
2.5. Volgens de rapportage van 12 januari 2009 zijn op 13, 18, 19, 20 en 30 december 2008 geluidmetingen verricht in verband met de geluidoverlast vanwege de inrichting. Deze geluidmetingen zijn verricht op verschillende tijdstippen tussen 21.00 en 0.30 uur. In de rapportage wordt geconcludeerd dat op 13 december 2008 ten tijde van het ten gehore brengen van levende muziek vanuit de grote zaal van de inrichting de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit ter plaatse van de woningen aan de [locaties] met 20 dB(A) werden overschreden. In de rapportage wordt voorts geconcludeerd dat op 18 december 2008 ten tijde van het ten gehore brengen van versterkte muziek vanuit de grote zaal van de inrichting de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit ter plaatse van de woning aan de [locatie] met 16 dB(A) werden overschreden. Het is derhalve aannemelijk dat aanmerkelijke geluidhinder kan worden ondervonden van het ten gehore brengen van levende muziek. Dat volgens de rapportage op 19, 20 en 30 december 2009 geen overschrijdingen zijn waargenomen, maakt dat niet anders. De voorzitter ziet, gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om op dit punt een voorlopige voorziening te treffen.
Dit betekent dat aan het bezwaar dat muzikanten verplicht zijn om gebruik te maken van een geluidbegrenzer en niet met hun eigen geluidinstallaties/-apparatuur kunnen optreden, geen overwegende betekenis toekomt. In hetgeen de sociëteit voorts heeft aangevoerd over de geluidbegrenzers is niet aannemelijk geworden dat zij door het toepassen daarvan binnen de inrichting onevenredig in haar belangen wordt geschaad. In zoverre bestaat evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Verder is ter zitting gebleken dat het terras alleen van mei tot en met september voor horeca-activiteiten wordt gebruikt. Gelet hierop heeft de sociëteit met het verzoek, voor zover het maatwerkvoorschrift 15 betreft, geen spoedeisend belang, zodat het verzoek op dit punt reeds hierom moet worden afgewezen.
De maatwerkvoorschriften 11 en 13 impliceren, door de wijze waarop deze zijn geformuleerd, dat ten tijde van het ten gehore brengen van muziek alle ramen en buitendeuren van alle ruimten van de inrichting gesloten moeten zijn. Het college heeft ter zitting verklaard dat dit niet nodig is ter beperking van geluidhinder en dat deze voorschriften in zoverre aanpassing behoeven. De voorzitter ziet daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Voor het overige is niet aannemelijk gemaakt dat naleving van deze voorschriften dermate bezwarend is, dat het oordeel in de bodemprocedure daarover niet kan worden afgewacht. In zoverre wordt het verzoek afgewezen.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek gedeeltelijk voor inwilliging in aanmerking komt.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat de maatwerkvoorschriften 11 en 13 als volgt luiden:
11. De ramen van de ruimten van het pand waar muziek ten gehore wordt gebracht, moeten ten tijde van het ten gehore brengen daarvan, zijn gesloten;
13. De buitendeuren aan de achterzijde van het pand moeten zelfsluitend zijn en zijn voorzien van een rubberen aanslag zodat zij zonder lawaai sluiten. De buitendeuren van de ruimten van het pand waar muziek ten gehore wordt gebracht, moeten ten tijde van het ten gehore brengen van muziek, zijn gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van goederen en/of personen;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Groningen tot vergoeding van bij de stichting Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de vereniging Vereniging Hanze Sociëteit Groningen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 691,89 (zegge: zeshonderdeenennegentig euro en negenentachtig cent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; betaling aan een van hen werkt bevrijdend ten opzichte van de ander;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan de stichting Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de vereniging Vereniging Hanze Sociëteit Groningen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt; betaling aan een van hen werkt bevrijdend ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009
190-584.