ECLI:NL:RVS:2009:BK0786

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907145/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M.F.N. Pikart-van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van woning door burgemeester van Heerlen

Op 15 oktober 2009 deed de Raad van State uitspraak in een zaak waarin de burgemeester van Heerlen een algehele sluiting van een woning had bevolen. Dit besluit, genomen op 25 mei 2009, was bedoeld om de woning te sluiten voor een periode van twaalf maanden, ingaande op 3 juni 2009. De sluiting was het gevolg van overtredingen van de Opiumwet. De burgemeester had het bezwaar van de eigenaar van de woning ongegrond verklaard, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht oordeelde op 9 september 2009 dat het besluit van de burgemeester vernietigd moest worden. De burgemeester ging in hoger beroep en vroeg om een voorlopige voorziening, zodat hij niet verplicht zou zijn om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eigenaar voordat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, T.M.A. Claessens, behandelde het verzoek op 1 oktober 2009. In zijn overwegingen gaf hij aan dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat het hoger beroep van de burgemeester niet zou slagen. Hij vond dat de voorzieningenrechter onvoldoende rekening had gehouden met de beleidsvrijheid van de burgemeester en de noodzaak van de sluiting voor het herstel van het woon- en leefklimaat. Daarom werd het verzoek van de burgemeester om geen nieuw besluit te hoeven nemen, toegewezen.

Daarnaast oordeelde de voorzitter dat de schorsing van het besluit van 25 mei 2009 onvoldoende gemotiveerd was door de voorzieningenrechter. De voorzitter schorste de uitspraak van de voorzieningenrechter tot het moment dat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De beslissing van de voorzitter was dus in het voordeel van de burgemeester, die nu niet verplicht was om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eigenaar van de woning voordat er een uitspraak in het hoger beroep was gedaan.

Uitspraak

200907145/2/H3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de burgemeester van Heerlen,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 9 september 2009 in zaken nrs. 09/1473 en 09/1472 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de burgemeester van Heerlen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft de burgemeester van Heerlen (hierna: de burgemeester) de algehele sluiting bevolen van de woning aan de [locatie] te [plaats] met ingang van 3 juni 2009 voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 17 juli 2009 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 juli 2009 vernietigd, de burgemeester opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en het besluit van 25 mei 2009 tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar geschorst.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de burgemeester de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi en mr. N.J.H.M. Lucassen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de burgemeester in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] hoeft te nemen. Daarnaast wordt verzocht de schorsing van het besluit van 25 mei 2009 te schorsen.
2.3. Sinds de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet bij de Wet van 27 september 2007 tot wijziging van de Opiumwet in verband met het creëren van de mogelijkheid voor de burgemeester om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in woningen en lokalen of bij woningen of lokalen behorende erven, in werking getreden op 1 november 2007, heeft de burgemeester op grond van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van een woning wegens overtreding van deze wet. Vóór de inwerkingtreding van deze wet werd voor sluiting van een woning wegens overtreding van de Opiumwet gebruik gemaakt van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester uit artikel 174a van de Gemeentewet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals deze blijkt uit de uitspraken van 14 augustus 2002 in zaak nr.
200003923/1en 25 mei 2005 in zaak nr.
200407569/1, is laatstgenoemde sluitingsbevoegdheid discretionair van aard en wordt de toepassing hiervan door de rechter terughoudend getoetst. De vraag of de toepassing van de sluitingsbevoegdheid ten aanzien van woningen uit artikel 13b van de Opiumwet, onder verwijzing naar het door de burgemeester gevoerde beleid, op dezelfde terughoudende wijze getoetst dient te worden, zal door de Afdeling bij de beoordeling van het hoger beroep moeten worden betrokken. Voorlopig oordelend, ziet de voorzitter echter geen reden voor een andere wijze van toetsen.
Gelet hierop acht de voorzitter niet bij voorbaat uitgesloten dat het hoger beroep van de burgemeester zal slagen, omdat de voorzieningenrechter, naar voorlopig oordeel van de voorzitter, onvoldoende oog heeft gehad voor de beleidsvrijheid van de burgemeester door te oordelen dat hij de nadelige gevolgen van sluiting van de woning voor een periode van twaalf maanden niet evenredig acht in verhouding tot de met die maatregel te dienen doelen. Mede in aanmerking genomen het belang van herstel van het woon- en leefklimaat door beëindiging van de "loop naar de woning", waarvoor sluiting van de woning gedurende twaalf maanden noodzakelijk geacht wordt, tegenover het belang van [wederpartij] om de woning te kunnen betreden en verhuren, komt het verzoek van de burgemeester met betrekking tot het niet opnieuw hoeven nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, voor toewijzing in aanmerking. Hierbij heeft de voorzitter ook betrokken dat de burgemeester ter zitting bij de voorzitter heeft verklaard dat het [wederpartij] vrij staat een verzoek tot opheffing van de sluiting in te dienen bij de burgemeester, welk verzoek dan naar de situatie van dat moment beoordeeld zal worden.
2.4. Met betrekking tot het verzoek inzake de schorsing van het besluit van 25 mei 2009, acht de voorzitter, in aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen, van belang dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak niet heeft te kennen gegeven welke sluitingstermijn hij redelijk acht. Reeds daarom acht de voorzitter naar voorlopig oordeel de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening tot schorsing van het besluit van 25 mei 2009 onvoldoende gemotiveerd en te verstrekkend. Het verzoek van de burgemeester komt ook in zoverre voor toewijzing in aanmerking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat de burgemeester geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van [wederpartij] voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 9 september 2009 in zaak nr. 09/1472, voor zover het betreft de schorsing van het besluit van 25 mei 2009 tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar, tot het moment dat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009
350.