ECLI:NL:RVS:2009:BK0787

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906614/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving varkenshouderij in Hardenberg

In deze zaak heeft [verzoeker] op 29 juli 2008 het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg verzocht om handhaving van bestuursmiddelen met betrekking tot de varkenshouderij van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats]. Na het niet tijdig nemen van een besluit door het college, heeft [verzoeker] op 27 augustus 2009 bezwaar gemaakt. Op 28 augustus 2009 heeft hij de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 8 oktober 2009.

De voorzitter overweegt dat de brief van het college van 23 juli 2009 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, maar enkel informatief van aard. Het bezwaar van [verzoeker] tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet onredelijk laat ingediend, omdat hij in de tussenliggende periode herhaaldelijk contact heeft gehad met het college. Het college heeft de wettelijke termijn van vier weken voor het nemen van een besluit op het verzoek om handhaving met meer dan een jaar overschreden.

De voorzitter besluit om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij het college wordt gelast om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van [verzoeker]. Tevens wordt het college opgedragen om het griffierecht van € 150,00 aan [verzoeker] te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. J.H. van Kreveld, in aanwezigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2009.

Uitspraak

200906614/1/M2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 juli 2008 heeft [verzoeker] het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college) verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de varkenshouderij van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats].
Bij brief van 27 augustus 2009 heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen het niet nemen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van de varkenshouderij.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar [verzoeker] is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 23 juli 2009 heeft het college [verzoeker] geïnformeerd over het verloop van de procedure omtrent de aanvraag van [vergunninghouder] om een milieuvergunning voor de varkenshouderij. Deze brief heeft slechts een informerend karakter en is niet gericht op rechtsgevolg. Anders dan de commissie bezwaarschriften van de gemeente Hardenberg in haar brief van 3 september 2009 stelt, behelst deze brief dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Mede gelet op het verhandelde ter zitting moet het op 27 augustus 2009 gemaakte bewaar en daarmee het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, worden aangemerkt als te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om handhaving.
2.2. Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
Artikel 18.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt, voor zover hier van belang, dat de beschikking op een overeenkomstig artikel 18.14, eerste lid, gedaan verzoek zo spoedig mogelijk wordt gegeven, doch uiterlijk vier weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen.
2.3. Het college stelt dat [verzoeker] het bezwaarschrift onredelijk laat heeft ingediend, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening daarom moet worden afgewezen.
2.3.1. Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb, is een bezwaar of beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn gebonden.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb, wordt het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.3.2. Het door [verzoeker] ingediende verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen vermeldt als datum van binnenkomst bij het college 30 juli 2008. De voorzitter stelt vast dat het college niet binnen de in artikel 18.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde termijn van vier weken op dit verzoek heeft beslist. [verzoeker] heeft ongeveer één jaar later hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzitter acht het bezwaar niet onredelijk laat ingediend, nu [verzoeker] in de tussenliggende tijd, zowel schriftelijk als telefonisch, herhaaldelijk in contact is geweest met het college teneinde te bevorderen dat op zijn verzoek zou worden beslist. In deze contacten heeft het college [verzoeker] herhaaldelijk mededelingen gedaan op grond waarvan [verzoeker] er van uit mocht gaan dat het college op korte termijn op het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen zou beslissen. De voorzitter ziet dan ook geen gronden voor het oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
2.4. Nu het college de ingevolge artikel 18.14 van de Wet milieubeheer geldende termijn van vier weken inmiddels met meer dan één jaar heeft overschreden, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit neemt op het verzoek van [verzoeker] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend maakt;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009
190-628.