200907641/1/M2
Datum uitspraak: 15 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Difra Agro Projecten B.V., gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
verzoeksters,
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) aan [verzoekster] in verband met ontgravingen op het perceel [locatie] te [plaats] een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege het overtreden van de artikelen 3 en 12 van de Ontgrondingenwet.
Tegen dit besluit hebben [verzoekster] en Difra Agro Projecten B.V. (hierna: Difra) bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2009, hebben [verzoekster] en Difra de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2009, waar [verzoekster] en Difra, vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, [directeur] [verzoekster], en [directeur] Difra Agro Projecten, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lutje-Schipholt en H. Oude Ophuis, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1.1. [verzoekster] en Difra stellen zich op het standpunt dat voor het college geen aanleiding bestond om handhavend op te treden, omdat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet zicht op legalisatie bestond. Daartoe verwijzen zij naar de omstandigheid dat op 17 september 2009 een ontwerpbesluit is genomen strekkende tot vergunningverlening op de aanvraag van 27 juli 2009. Dit ontwerpbesluit is vervolgens ter inzage gelegd op 24 september 2009, aldus [verzoekster] en Difra.
[verzoekster] en Difra hebben betoogd dat hun spoedeisend belang is gelegen in het op tijd in gebruik kunnen nemen van kassen met een omvang van 22 hectare waarmee grote financiële verplichtingen zijn gemoeid. In dat kader dienen de waterbassins op tijd aangelegd te worden, zodat voldoende regenwater kan worden opgevangen om de teelt in de kassen te besproeien.
2.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] artikel 3 in samenhang met artikel 12 van de Ontgrondingenwet heeft overtreden.
2.1.3. Gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.1.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college op 17 september 2009 een ontwerpbesluit heeft genomen strekkende tot het verlenen van een vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet voor de aanleg van de waterbassins. Het ontwerpbesluit is op 24 september 2009 ter inzage gelegd.
Nu ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds een ontwerpbesluit was genomen en dit ontwerpbesluit tevens ter inzage was gelegd, kan slechts dan worden geoordeeld dat destijds geen concreet zicht op legalisatie bestond, indien aan dit ontwerpbesluit evidente gebreken kleven op grond waarvan moet worden gesproken van een niet vergunbare situatie. De voorzitter ziet geen grond om hiervan uit te gaan.
Naar het oordeel van de voorzitter volgt uit het voorgaande dat destijds concreet zicht op legalisatie bestond. Anders dan het college stelt, staat artikel 12 van de Ontgrondingenwet niet in de weg aan de mogelijkheid om van handhaving af te zien.
2.1.5. Het college heeft gesteld dat in geval de ontgravingen worden voortgezet zonder dat een machtiging als bedoeld in artikel 12 van de Ontgrondingenwet is verleend, geen zekerheid is gesteld voor betaling van de kosten om de onroerende zaak in de oorspronkelijk staat terug te brengen.
Ter zitting hebben [verzoekster] en Difra erkend dat zij verantwoordelijk zijn voor het terugbrengen van de onroerende zaak in de oorspronkelijke staat dan wel voor het betalen van de kosten die daarmee gemoeid zijn, indien zou blijken dat geen vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet wordt verleend dan wel een verleende vergunning niet in stand blijft. Zij hebben zich desgevraagd bereid verklaard zekerheid te stellen voor de betaling van bedoelde kosten.
2.2. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 1 oktober 2009, kenmerk 897992;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij [verzoekster] en Difra Agro Projecten B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Flevoland aan [verzoekster] en Difra Agro Projecten B.V. het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009