ECLI:NL:RVS:2009:BK0798

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808505/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor wijziging veehouderij en geurhinder

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Terschelling aan Puur Terschelling voor het veranderen van een veehouderij in Oosterend. Het besluit tot vergunningverlening werd op 14 oktober 2008 genomen en op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben meerdere appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellanten sub 3], beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de vergunning leidt tot onaanvaardbare stankhinder door de extra dieren die in de veehouderij worden gehouden, en dat niet wordt voldaan aan de minimale afstandseisen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

De Raad van State heeft de zaak op 8 september 2009 behandeld. De appellanten stelden dat de vergunning in strijd is met de Wet geurhinder, omdat de afstand tot geurgevoelige objecten niet in acht wordt genomen. Het college van burgemeester en wethouders verdedigde de vergunningverlening door te stellen dat de geurhinder door de extra dieren niet relevant is, omdat het aantal eerder vergunde dieren niet toeneemt. De Raad van State oordeelde echter dat de vergunning niet voldoet aan de wettelijke afstandseisen en dat de vergunning in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder.

De Raad van State verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terschelling. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de geurhinderregels bij vergunningverlening voor veehouderijen.

Uitspraak

200808505/1/M2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Terschelling,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Terschelling (hierna: het college) aan Puur Terschelling een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een veehouderij in Oosterend, nr. 39. Dit besluit is op 23 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2008, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2008, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2008, beroep ingesteld.
Nadere stukken zijn ontvangen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], Puur Terschelling en het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Het college van burgemeester en wethouders van Terschelling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2009, waar [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.R. Logemann, advocaat te Terschelling, [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Reinsma en ing. D.M.J. Kuiken, in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Puur Terschelling, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De verandering waarvoor bij besluit van 14 oktober 2008 vergunning is verleend, houdt in dat 15 kippen, 15 duiven, 3 ezels, 4 geiten en 5 paarden extra worden gehouden en dat 5 stuks kalf- en zoogkoeien niet meer worden gehouden.
2.2. [appellant sub 1], [appellanten sub 3] en [appellante sub 2] betogen dat de aan Puur Terschelling verleende vergunning onder meer vanwege de binnen de inrichting aanwezige dieren onaanvaardbare stankhinder tot gevolg heeft Ze wijzen daartoe op de reeds eerder vergunde in de stal gehouden paarden en de nu vergunde extra dieren die zich rondom de stal en in de uitloop van de stal bevinden. [appellante sub 2] stelt dat niet aan de minimale afstand van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wet geurhinder) wordt voldaan.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de hier van toepassing zijnde Wet geurhinder niet aan vergunningverlening in de weg staat. Wat betreft de stal waar paarden worden gehouden wordt niet aan de vereiste afstand voldaan, maar nu in de stal niet meer paarden worden gehouden dan eerder vergund noopt de Wet geurhinder niet tot weigering van de vergunning, aldus het college. Dat de overige paarden, en ook de andere dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, zich in de buitenlucht op het terrein binnen de inrichting bevinden, maakt dit niet anders omdat alleen de geurhinder door de geurbelasting van dierenverblijven relevant is, aldus het college.
2.2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object:
a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Wet geurhinder, voor zover hier van belang, wordt een vergunning, indien de afstand, bedoeld in het eerste lid, kleiner is dan aangegeven in dat lid, niet geweigerd indien de afstand tussen de veehouderij en het geurgevoelig object dat binnen de in het eerste lid bedoelde afstand is gelegen, niet afneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld niet toeneemt.
2.2.3. Niet in geschil is dat de bij het bestreden besluit verleende vergunning niet voldoet aan artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder. Het geschil spitst zich toe op de vraag of artikel 4, derde lid, van de Wet geurhinder van toepassing is.
In de uiterst summiere vergunningaanvraag is een toename van het aantal in de stal te houden dieren aangevraagd. Vast staat dat de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften niet uitsluiten dat meer paarden of andere dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, in de desbetreffende stal worden gehouden dan eerder is vergund.
Hieruit volgt dat artikel 4, derde lid, van de Wet geurhinder niet van toepassing is. Derhalve is de vergunning in strijd met artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder verleend. Deze beroepsgrond slaagt.
2.2.4. De beroepen zijn gegrond. Nu het aspect geurhinder bepalend is voor de vraag of voor de inrichting een vergunning zoals aangevraagd kan worden verleend, komt het bestreden besluit in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terschelling van 14 oktober 2008, kenmerk wm.2008/2;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Terschelling tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 691,89 (zegge: zeshonderdeenennegentig euro negenentachtig), voor een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Terschelling aan de [appellante sub 2], [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor [appellante sub 2], € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 1] en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 3] vergoedt, met dien verstande dat ten aanzien van de eerst twee betaling aan een van hen bevrijdend werkt tegenover de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009
315.