ECLI:NL:RVS:2009:BK0804

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901693/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor ligplaats met woonark in Kampen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee appellanten tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle, die op 6 februari 2009 het beroep van de appellanten ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat had op 8 december 2008 vergunning verleend aan vergunninghoudster voor het innemen van een ligplaats met een woonark ter vervanging en vergroting van een oude woonark nabij Kampen. De appellanten betogen dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er sprake is van uitbreiding en dat deze uitbreiding niet meer bedraagt dan vijfentwintig vierkante meters. Ze voeren aan dat er voorheen geen woonark, maar een praam op de ligplaats lag en dat de oppervlakte van de oude inrichting niet correct is vastgesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 oktober 2009 behandeld. De staatssecretaris heeft de vergunning verleend op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, die een vergunningplicht stelt voor het innemen van een ligplaats met een drijvende inrichting in het riviergebied. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat de nieuwe woonark niet meer dan vijfentwintig vierkante meters groter is dan de oude en dat de vergunninghoudster voor 22 december 1999 al een woonark op de desbetreffende plaats had. De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris de oppervlakte van de oude inrichting op een juiste manier heeft bepaald en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er sprake is van een uitbreiding die valt onder de beleidsregels.

De appellanten hebben ook betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen, zoals het vrij uitzicht. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris terecht aan deze belangen geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend, aangezien deze belangen in het kader van de ruimtelijke ordening bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten worden gewogen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en het hoger beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

200901693/1/H2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle van 6 februari 2009 in zaak nrs. 08/2203 en 08/2204 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2008 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) aan [vergunninghoudster] vergunning verleend voor het innemen van een ligplaats met een woonark (een drijvende inrichting niet voor vervoer bestemd) ter vervanging en vergroting van de oude woonark nabij [locatie], gemeente Kampen.
Bij uitspraak van 6 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 april 2009.
Vergunninghoudster heeft een reactie ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere gronden ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2009, waar [twee appellanten], in persoon, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Sprinkhuizen, J.J.H.M. Mannaerts en G.J. Burgers, allen ambtenaar in dienst van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: de Wbr) is het verboden zonder vergunning van de minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3 - voor zover thans van belang - kan weigering van een vergunning slechts geschieden ter bescherming van de waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Het in dit kader te behartigen rivierbelang is nader ingevuld met de Beleidsregels grote rivieren (Stcrt. 12 juli 2006, nr. 133; onderdeel 2 van de Beleidslijn grote rivieren; hierna: de beleidsregels).
Volgens artikel 3, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, tweede, sub a, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7, eerste lid, in het rivierbed toestemming gegeven voor activiteiten indien het bruto-vloeroppervlak van de uitbreiding niet groter is dan vijfentwintig vierkante meters.
2.2. Vanaf 22 december 1999 geldt op grond van de Wbr een vergunningplicht voor het innemen van een ligplaats met een drijvende inrichting in het riviergebied. De staatssecretaris beschouwt als een bestaande situatie alleen de voor die datum aanwezige drijvende inrichtingen, waarbij niet van belang is of destijds een aanvraag was ingediend.
2.3. De staatssecretaris heeft aan vergunninghoudster vergunning verleend voor het innemen van een ligplaats met een woonark ter vervanging en vergroting van een oude woonark. De staatssecretaris heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat vergunninghoudster voor 22 december 1999 op de desbetreffende plaats een woonark had en dat de nieuwe woonark niet meer dan vijfentwintig vierkante meters groter is dan de oude, zodat de vervanging in overeenstemming met de beleidsregels is.
2.4. [appellanten] betogen in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van uitbreiding en dat deze uitbreiding niet meer bedraagt dan vijfentwintig vierkante meters. Daartoe voeren zij aan dat voorheen op de desbetreffende ligplaats niet een woonark, maar een praam lag en voorts dat de staatssecretaris de oppervlakte van de voorheen daar gelegen drijvende inrichting niet op juiste wijze heeft bepaald.
2.4.1. De Afdeling stelt op grond van de overgelegde foto's vast dat de drijvende inrichting die zich voorheen op de ligplaats bevond een vaartuig betreft met een opbouw, voorzien van ramen. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het in het kader van de door hem te verrichten beoordeling binnen het kader van de Wbr het gebruik van de inrichting niet van belang is of de drijvende inrichting die voorheen op de desbetreffende ligplaats lag al dan niet als woonboot in gebruik was, doch dat slechts van belang is of er vanwege bestaand gebruik een recht bestond op een ligplaats voor een drijvende inrichting en de uitbreiding daarvan niet meer dan vijfentwintig vierkante meters bedraagt.
Op 19 juli 2007 hebben medewerkers van Rijkswaterstaat de voormalige drijvende inrichting opgemeten. Op 3 augustus 2007 is deze inrichting nogmaals nagemeten. In beide gevallen is een oppervlakte vastgesteld van vijfenveertig vierkante meters. De staatssecretaris heeft de oppervlakte van de voorheen gelegen drijvende inrichting bepaald door middel van projectie van bovenaf door meting van de grootste lengte maal de grootste breedte op dekniveau. De staatssecretaris hanteert de meetmethode door middel van projectie van bovenaf standaard bij het opmeten van bouwwerken in het kader van uitbreiding als bedoeld in de beleidsregels. Anders dan [appellanten] betogen bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris aldus een ondeugdelijke methode heeft gehanteerd om de oppervlakte van de voorheen gelegen drijvende inrichting te bepalen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat sprake is van een uitbreiding van 25 vierkante meters die valt onder artikel 3, aanhef en onder b, van de beleidsregels. Het betoog faalt.
2.5. [appellanten] betogen voorts tevergeefs dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de staatssecretaris in een ander vergelijkbaar geval geen vergunning voor het innemen van een ligplaats heeft toegekend, zodat niet valt in te zien dat hij dat in dit geval wel heeft gedaan. De staatssecretaris heeft aan het door [appellanten] aangehaalde besluit tot weigering van de ligplaatsvergunning mede ten grondslag gelegd dat op 22 december 1999 geen woonboot ter plaatse aanwezig was. Reeds daarom is geen sprake van een gelijk geval. Daarbij laat de Afdeling in het midden of de weigering in het door [appellanten] aangehaalde geval rechtmatig was.
2.6. [appellanten] betogen ten slotte tevergeefs dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen, met name dat van een vrij uitzicht. Gelet op de in artikel 3 van de Wbr neergelegde limitatieve weigeringsgronden, heeft de staatssecretaris terecht aan die belangen geen doorslaggevende betekenis toegekend. Deze belangen dienen in het kader van de ruimtelijke ordening bij vaststelling van een bestemmingsplan te worden gewogen. Het bestemmingsplan waar de woonark van vergunninghoudster positief is bestemd is onherroepelijk geworden. [appellanten] kunnen met het beroep tegen onderhavige vergunning niet bereiken dat de in die procedure afgewogen belangen opnieuw gewogen worden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009
362.