200901909/1/H2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 maart 2009 in zaak nr. 08/321 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 15 februari 2007 heeft Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvang voor [appellante] voorlopig vastgesteld en daarbij een bedrag van € 3.654,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 april 2008 heeft Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2009, verzonden op 13 maart 2009, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] tegen het niet-tijdig beslissen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld in de bij [appellante] in verband met haar beroep tegen het niet-tijdig beslissen opgekomen proceskosten en het tegen het besluit van 16 april 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2009.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2009, waar Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door E.J.E Groothuis, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, derde lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), worden, indien de bij de aanvraag tot vaststelling verstrekte gegevens het vermoeden rechtvaardigen dat de uitbetaalde voorschotten de vast te stellen tegemoetkoming te boven zullen gaan, bij beschikking van de inspecteur de voorschotten teruggevorderd voor zover dit het geval is.
2.2. [appellante] heeft op 23 november 2004 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor haar dochter. Bij besluit van 17 januari 2005 is deze tegemoetkoming toegekend. Op verzoek van de zijde van [appellante] zijn de voorschotten betaald aan het kinderdagverblijf "Engelbert". De opvang van de dochter van [appellante] is geëindigd per 15 maart 2005. [appellante] heeft dit niet doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen, waardoor deze de betalingen aan kinderdagverblijf "Engelbert" heeft voortgezet.
Op 31 mei 2006 heeft [appellante] een aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming gedaan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming voorlopig vastgesteld op € 1.108,00 en een bedrag van € 3.654,00, inclusief heffingsrente, teruggevorderd.
2.3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat de gevolgen van terugvordering van de teveel betaalde kinderopvangtoeslag voor haar onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, nu zij zelf nimmer enig voordeel heeft gehad van de aan kinderdagverblijf "Engelbert" betaalde voorschotten en zij door het moeten terugbetalen daarom louter in een nadelige positie is komen te verkeren.
Niet in geschil is dat de uitbetaalde voorschotten de vast te stellen tegemoetkoming te boven gaan. Artikel 11, derde lid, van de Wko laat de Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte om in dat geval van terugvordering af te zien. Reeds daarom kan de omstandigheid dat [appellante] geen voordeel heeft gehad van de betaalde voorschotten niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het door haar aangevoerde niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. [appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de aangevallen uitspraak ten onrechte niet tevens inhoudt dat aan haar het door haar betaalde griffierecht wordt vergoed. De rechtbank heeft haar beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij, nu de Belastingdienst/Toeslagen alsnog een besluit heeft genomen, bij dat beroep geen belang meer had. De rechtbank was dan ook niet op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden te bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het griffierecht diende te vergoeden. Nu de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit van 16 april 2008 ongegrond heeft verklaard heeft zij met recht geen grond gezien om dat te bepalen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009