200809208/1/R1.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1],
2. [appellanten sub 2],
3. [appellanten sub 3],
allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 28 oktober 2008, kenmerk PZH-2008-912765, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rijnsburg, thans gemeente Katwijk, (hierna: de raad) bij besluit van 2 juni 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Klei-Oost Zuid".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, [appellanten sub 2] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, en [appellanten sub 3] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2008, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 19 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2009, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te 's-Gravenhage, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. M.A. de Oude, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door P.W.T. Mens, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. De Afdeling heeft eerder met betrekking tot het voorliggende plan geoordeeld (uitspraak van 13 juni 2007 in zaak nr.
200601433/1), voor zover hier van belang kort weergegeven, dat het college wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" gelegen aan Noordwijkerweg 82 onvoldoende gemotiveerd heeft waarom aan slechts ongeveer 10 meter van de achtertuin de nadere aanduiding "te handhaven bebouwing" is toegekend. In het toen bestreden besluit van 20 december 2005 is onvoldoende aandacht besteed aan de wijze waarop de belangen van [appellanten sub 1] in zoverre bij de besluitvorming zijn betrokken. De Afdeling heeft daarbij betrokken dat de bestaande opstallen onder het overgangsrecht zijn gebracht.
Met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" gelegen aan de Noordwijkerweg 68, 72 en 82 heeft de Afdeling geoordeeld dat niet gebleken is dat voldoende rekening is gehouden met het woon- en leefklimaat ter plaatse omdat onvoldoende gemotiveerd is waarom in aanzienlijke mate wordt afgeweken van de in de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) van 2001 aanbevolen afstanden.
Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat het college zich op basis van de hem ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van 20 december 2005 ter beschikking staande gegevens ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.3. Het aan de orde zijnde bestreden besluit voorziet na heroverweging opnieuw in goedkeuring van het plan, voor zover daarover nog moest worden beslist, met uitzondering van de bedrijfstypen in categorie 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen in bijlage 4 van de VNG-brochure van 2007, waaraan goedkeuring is onthouden.
2.4. Het plan voorziet onder meer in uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Klei-Oost met ongeveer vijftien hectare.
2.5. Ter zitting hebben [appellant sub 3] en [appellant sub 2] de beroepsgrond die betrekking heeft op het luchtkwaliteitsonderzoek ingetrokken.
2.6. [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellanten sub 1] voeren aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte de VNG-brochure van 2007 heeft toegepast. Volgens hen diende het college toepassing te geven aan de VNG-brochure die ten tijde van het vaststellingbesluit van toepassing was.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit rekening dient te worden gehouden met nieuwe inzichten en heeft derhalve de VNG-brochure van 2007 toegepast.
2.6.2. De raad heeft bij de vaststelling van het plan de VNG-brochure van 2001 toegepast. Het college heeft in het bestreden besluit van 20 december 2005 ook deze brochure toegepast. Op 16 april 2007 is onder meer gelet op de voortschrijdende stand der techniek en de invoering van diverse wettelijke regelingen een herziene VNG-brochure uitgegeven. Gelet op het feit dat het aan de orde zijnde bestreden besluit is genomen op 28 oktober 2008 heeft het college zich in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen baseren op deze herziene VNG-brochure. Het betoog faalt.
2.7. [appellanten sub 1] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" wat betreft het perceel Noordwijkerweg 82. Zij voeren aan dat het plan het woon- en leefklimaat ter plaatse ernstig zal aantasten. Zij vrezen voor een verlies van uitzicht en geluidhinder, nu het plan de vestiging van nieuwe bedrijven in categorie 2 in de nabijheid van hun woning mogelijk maakt. [appellanten sub 1] wijzen er in dit kader op dat het college er ten onrechte van uit is gegaan dat sprake is van een gebied met functiemenging en dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de VNG-brochure 2007 is toegepast. Volgens [appellanten sub 1] miskent het college hiermee de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2007 in zaak nr. 200601433/1 (www.raadvanstate.nl) waaruit blijkt dat het gebied is aan te merken als gemengd gebied. Verder is volgens [appellanten sub 1] een bebouwingspercentage van 70 in strijd met een goede ruimtelijke ordening, een geleidelijke overgang van de achtertuin naar een perceel met een bebouwingspercentage van 40 zou wel verantwoord zijn. Volgens [appellanten sub 1] zal gelet op het voorgaande het plan leiden tot waardedaling van hun woning.
[appellanten sub 1] voeren voorts aan dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" wat betreft het perceel Noordwijkerweg 82 en de naastgelegen gronden waarop zich hun garage bevindt, voor zover daaraan niet de nadere aanduiding "te handhaven bebouwing" is toegekend.
[appellanten sub 1] voeren aan dat zij onevenredig in hun belangen worden geschaad omdat een groot deel van de tuin en de bestaande opstallen niet zijn aangeduid als "te handhaven bebouwing", terwijl de ruimtewinst die dit oplevert voor het bedrijventerrein gering is. Verder miskent het college volgens hen dat ten gevolge van het plan niet alleen de schuur maar ook de garage niet op de huidige locatie kan worden gehandhaafd.
2.8. Het college stelt zich op het standpunt dat in de VNG-brochure van 2007, in aanvulling op de VNG-brochure van 2001, wordt aangegeven hoe in bestemmingsplannen kan worden omgegaan met functiemenging van bedrijven en woningen. Het college wijst erop dat de Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij het plan in overeenstemming is gebracht met de Staat van bedrijfsactiviteiten uit bijlage 4 van de VNG-brochure 2007, die ziet op gebieden met functiemenging, doordat goedkeuring is onthouden aan de bedrijfsactiviteiten in categorie 2 die niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij de VNG-brochure.
Het college stelt zich voorts op het standpunt dat met het plan wordt beoogd het tekort in de regio Holland-Rijnland aan nieuwe uitgeefbare bedrijventerreinen van 100 hectare terug te dringen met ten minste 15 hectare. Het tekort in de regio blijft echter ook na uitvoering van het plan onverminderd hoog, aldus het college. Tegenover dit algemene belang staan de persoonlijke belangen van [appellanten sub 1]. De achtertuin is momenteel 70 meter diep. Na uitvoering van het plan zal hier nog 10 meter van resteren. Het college acht dit aanvaardbaar.
2.9. Aan de gronden van [appellanten sub 1] is overwegend de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" toegekend met de nadere aanduiding "Uitsluitend kleine bedrijven toegestaan". Uit de plankaart blijkt dat op de gronden nabij de woning van [appellanten sub 1] categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan. Blijkens de plankaart is de maximale toegestane bouwhoogte op de gronden zes meter en het maximale bebouwingspercentage 70. De woning van [appellanten sub 1] en de direct daaraan grenzende gronden zijn nader aangeduid als "te handhaven bebouwing". De afstand tussen de gevels van de woning van [appellanten sub 1] en de dichtstbijzijnde grens van plandelen waar categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan bedraagt ongeveer 10 meter.
2.10. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden (B2)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsactiviteiten behorende tot een categorie van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals aangegeven op de plankaart (…);
Ingevolge het tweede lid, onder 2, voor zover thans van belang, dienen bij het inrichten van het bedrijventerrein de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
c. Binnen de op de kaart met de aanduiding "Uitsluitend kleine bedrijven toegestaan" aangegeven gronden is het beleid gericht op het bieden van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven met een beperkte terreinbehoefte; de oppervlakte van ieder bedrijfsperceel binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 2.000 m², waarbij de breedte ten hoogste 30 meter zal bedragen.
g. De op de kaart met "te handhaven bebouwing" aangegeven woningen mogen worden gehandhaafd als zelfstandige woningen dan wel een functie als bedrijfswoning gaan vervullen. Het beleid is er op gericht de omvang van percelen van zelfstandige woningen te behouden in vorm en omvang als op de kaart door de eerder genoemde aanduiding is bepaald, zolang op de betreffende gronden de zelfstandige woonfunctie wordt gehandhaafd. Ingevolge het zesde lid, en onder 3, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de aangegeven aanduiding "te handhaven bebouwing" van de plankaart te verwijderen indien de woonfunctie (anders dan een functie als bedrijfswoning) ter plaatse is beëindigd dan wel indien zekerheid omtrent beëindiging op korte termijn bestaat.
Ingevolge het derde lid, onder a, derde gedachtestreepje, zal de afstand van nieuw op te richten gebouwen tot de op de kaart met de aanduiding "te handhaven bebouwing" aangegeven woningen ten minste gelijk zijn aan de hoogte van die nieuw op te richten gebouwen.
2.11. In tegenstelling tot de VNG-brochure van 2001 maakt de VNG-brochure van 2007 onderscheid tussen het begrip "gemengd gebied" en het begrip "gebied met functiemenging". Volgens de VNG-brochure van 2007 is een "gemengd gebied" een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
In de VNG-brochure van 2007 staat dat bij een "gebied met functiemenging" kan worden gedacht aan stadscentra, dorpskernen en winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd. In bijlage 4 is een aparte Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen voor gebieden met functiemenging. Een specifieke Staat van bedrijfsactiviteiten voor dergelijke gebieden is volgens de VNG-brochure van 2007 wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke gebieden met functiemenging qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.
2.11.1. In de VNG-brochure van 2007 staat voorts dat het begrip "gemengd gebied" wordt gebruikt om richtafstanden aan te geven tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies, zoals wonen, horeca en kleine bedrijvigheid.
Het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn.
2.11.2. De Afdeling heeft in haar eerdere uitspraak van 13 juni 2007 in zaak nr.
200601433/1, geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van het omgevingstype "gemengd gebied". De Afdeling is echter van oordeel dat dit niet betekent dat na realisering van het plan sprake is van een "gebied met functiemenging". Het begrip "gemengd gebied" heeft immers geen betrekking op het te ontwikkelen bedrijventerrein of de te ontwikkelen bedrijfslocatie zelf, maar op de omgeving daarvan, en de kwalificatie van een gebied als zodanig heeft dan ook geen gevolgen voor de toegelaten functies, maar alleen voor de aan te houden afstanden. De kwalificatie als "gebied met functiemenging" daarentegen heeft juist wel gevolgen voor de in het als zodanig aangemerkte gebied toegelaten functies.
Het plan voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein en binnen het plangebied is slechts ten aanzien van een aantal woningen voorzien in de aanduiding "te handhaven bebouwing". Het is uiteindelijk de bedoeling dat het gehele gebied als bedrijventerrein wordt ingericht. Naar het oordeel van de Afdeling dient het plangebied derhalve te worden aangemerkt als bedrijventerrein. In de systematiek van de VNG-brochure van 2007 kan een bedrijventerrein niet worden aangemerkt als "gebied met functiemenging".
Hieruit volgt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een "gebied met functiemenging" als bedoeld in de VNG-brochure van 2007. Het bestreden besluit is op dit punt genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.12. Het college heeft ter zitting erkend dat hij de garage van [appellanten sub 1] niet in zijn afweging heeft betrokken. Nu niet alle belangen in het bestreden besluit zijn afgewogen is het bestreden besluit ook in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.13. De Afdeling ziet aanleiding om nader te bezien of er aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
2.14. De Afdeling stelt vast dat het plan voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" ter plaatse van Noordwijkerweg 82 niet afwijkt van de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure van 2007 die gelden voor bedrijventerreinen gelegen nabij een gemengd gebied.
2.15. Ter zitting heeft het college nader uiteengezet dat hij niet tot een andersluidend besluit zou zijn gekomen indien hij de garage van [appellanten sub 1] in zijn afweging had betrokken. Het gehele plangebied zal in de toekomst als bedrijventerrein worden ingericht, aldus het college. De garage van [appellanten sub 1] zal volgens het college binnen de planperiode worden verworven. Omdat het binnen de planperiode financieel niet haalbaar is het gehele perceel van [appellanten sub 1] te verwerven, heeft de raad volgens het college ervoor kunnen kiezen aan 10 meter van het perceel van [appellanten sub 1] de nadere aanduiding "te handhaven bebouwing" toe te kennen, zodat binnen de planperiode de woonfunctie gehandhaafd blijft. Het college heeft toegelicht dat hij het in het kader van het terugdringen van het regionale tekort aan uitgeefbare bedrijventerreinen en ter voorkoming van precedentwerking wenselijk acht om aan een zo groot mogelijk deel van het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" toe te kennen. De Afdeling acht dit niet onredelijk. De Afdeling ziet voorts, gelet op de afstand tussen de gevels van de woning van [appellanten sub 1] en de dichtstbijzijnde grens van plandelen waar categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan en de maximale toegestane bouwhoogte, in hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met een bebouwingspercentage van 70.
2.16. Gelet op het vorenstaande heeft het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het terugdringen van het tekort aan nieuwe uitgeefbare bedrijventerreinen in de regio dan aan het belang van [appellanten sub 1] bij het toekennen van een bestemming aan hun perceel overeenkomstig de huidige situatie. Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen ernstige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.
2.17. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten sub 1] betreft, bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.18. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover hierbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" gelegen aan de Noordwijkerweg 82 en het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" waarop zich de garage van [appellanten sub 1] bevindt, gelegen naast het perceel Noordwijkerweg 82, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellanten sub 1] is gegrond.
2.19. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
2.20. Gelet op hetgeen in 2.14 tot en met 2.17 is overwogen bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd, in stand te laten.
2.21. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellanten sub 1] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenvergoeding ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 28 oktober 2008, kenmerk PZH-2008-912765, voor zover hierbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" gelegen aan de Noordwijkerweg 82 en het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2)" waarop zich de garage van [appellanten sub 1] bevindt, gelegen naast het perceel Noordwijkerweg 82;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;
IV. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] ongegrond;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bosnjakovic
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009