200902966/1/H3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2009 in zaak nr. 08/3051 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) geweigerd aan [appellant] een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) af te geven.
Bij besluit van 28 mei 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 mei 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van met betrekking tot de aanvrager vermelde justitiële gegevens in de justitiële documentatie alsmede van gegevens uit de politieregisters.
Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de Circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63), toe.
Volgens paragraaf 3.1. wordt een VOG zonder meer afgegeven, indien de aanvrager vier jaar, voorafgaand aan het moment van de beoordeling van de aanvraag, niet in de justitiële documentatie voorkomt. Of relevante antecedenten bestaan, wordt onder meer bepaald door de relatie tussen de strafbare feiten en de functie/taak/opdracht die door de betrokkene vervuld gaat worden.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG zijn in bijlage A bij de Circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald, aldus de Circulaire.
Onder het in bijlage A opgenomen specifieke screeningsprofiel gezondheidszorg en welzijn van mens en dier vallen onder andere de beroepen arts, tandarts, verpleegkundige, verloskundige, dierenarts, apotheker, paramedici en thuiszorg. Alle personen in deze functies hebben onder andere als kenmerk dat zij belast zijn met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mens en dier in het algemeen. Een aspect is dat deze personen met gevoelige informatie om (kunnen) gaan en bevoegd (kunnen) zijn om systemen te raadplegen en/of te bewerken waarin vertrouwelijke gegevens zijn opgeslagen.
Volgens paragraaf 3.2.1. spelen bij de beoordeling objectieve en subjectieve criteria een rol en wordt als basis van die criteria uitgegaan van de gegevens uit de justitiële documentatie en politiële gegevens.
In paragraaf 3.2.2. worden objectieve criteria vermeld. Het gaat erom dat een bepaald strafbaar feit op het strafblad van de aanvrager voorkomt. Opdat de VOG een uiterst betrouwbaar beeld geeft over de integriteit van betrokkene kunnen ook gegevens uit het politieregister, zoals opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten, in het oordeel worden betrokken, aldus deze paragraaf.
In paragraaf 3.2.3. worden subjectieve criteria vermeld. Volgens deze paragraaf kunnen bijzondere omstandigheden slechts een corrigerende functie hebben voor het concrete geval. Omstandigheden die in dat kader meegewogen worden, zijn de leeftijd van de aanvrager en diens burgerlijke staat, de leeftijd van de aanvrager ten tijde van het plegen van het strafbare feit, de ernst van het delict, de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, de vraag of recidive waarschijnlijk is, de hoeveelheid antecedenten en het tijdsverloop sinds het antecedent. De omstandigheden, waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zijn volgens deze paragraaf alleen van belang, indien niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en twijfel bestaat over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. De minister komt pas tot zijn definitieve oordeel, nadat ook de belangen van betrokkene bij de afweging zijn meegenomen, aldus deze passage.
2.2. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een functie van vrijwilliger bij een sociotherapeutische woon- en leefgemeenschap.
2.3. De minister heeft aan de weigering een VOG af te geven ten grondslag gelegd dat [appellant] op 23 december 2003 door de rechtbank Assen is veroordeeld wegens poging tot moord, waarvoor hem 18 maanden gevangenisstraf en tevens twee jaar terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging is opgelegd. De tbs is bij beslissing van 29 december 2005 verlengd met twee jaren. Bij besluit van 17 januari 2008 is de tbs verlengd met één jaar.
2.4. [appellant] betoogt dat de intentie van de stage-instelling bij het vragen van een VOG is om de mogelijkheid van seksueel misbruik in de gehandicaptenzorg zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te ondervangen. [appellant] is geen seksueel delinquent en om die reden had volgens hem de VOG moeten worden afgegeven. Voorts betoogt [appellant] dat op basis van de subjectieve criteria een VOG had moeten worden afgegeven. In dit verband wijst [appellant] op de kennis die de stage-instelling reeds heeft over zijn achtergrond.
2.4.1. Vaststaat dat [appellant] in de vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, namelijk poging tot moord. De minister heeft zich, gelet op het specifieke screeningsprofiel gezondheidszorg en welzijn van mens en dier, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een poging tot moord een relevant antecedent is. Met de rechtbank wordt overwogen dat deze veroordeling van [appellant] niet te verenigen is met de beoogde functie als vrijwilliger in de gezondheidszorg, waarbij [appellant] personen uit een kwetsbare groep uit de samenleving dient te begeleiden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat dit strafbaar feit, indien herhaald, een risico oplevert voor de samenleving en voor de beoogde taakuitoefening bij de stage-instelling. Anders dan [appellant] betoogt dient de minister op basis van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, van de Wjsg en paragraaf 3.1. van de Circulaire, alle relevante strafbare feiten die in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager voorkomen in zijn toetsing te betrekken. De rechtbank heeft [appellant] daarom terecht niet gevolgd in zijn betoog dat bij de afgifte van de VOG de poging tot moord geen rol mocht spelen, nu hij niet is veroordeeld met betrekking tot een seksueel delict en de instelling, naar hij stelt, uitsluitend een VOG heeft gevraagd om seksueel misbruik zoveel mogelijk te voorkomen. Het betoog faalt.
2.4.2. Dat de stage-instelling, als gesteld, volledig bekend is met de achtergrond van [appellant] is geen omstandigheid die kan worden meegewogen in het kader van de toetsing op basis van de subjectieve criteria. [appellant] heeft onmiskenbaar een belang bij afgifte van een VOG. Met de rechtbank wordt evenwel geoordeeld dat de minister in redelijkheid het risico voor de samenleving zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de door de minister erkende individuele belangen van [appellant] bij de afgifte van een VOG. Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit waarvoor [appellant] is veroordeeld en mede in aanmerking genomen dat de TBS-maatregel ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit nog van kracht was, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de minister een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het maatschappelijk belang dat is gediend met het niet afgeven van een VOG dan aan het belang van [appellant] dat gemoeid is met de stage als onderdeel van het resocialisatietraject dat hij doorloopt. Anders dan [appellant] betoogt, kan het in dit verband door hem gedane beroep op de uitspraak van de rechtbank Assen van 8 november 2007 hem niet baten. De vergelijking gaat niet op, reeds omdat in die zaak, anders dan in de onderhavige, door de minister in zijn besluit onvoldoende was ingegaan op de relatie tussen het gepleegde strafbare feit en de functie die door de betrokkene in die zaak zou worden vervuld. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009