200901724/1/H3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 januari 2009 in zaak nr. 08/4582 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit, verzonden op 23 mei 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) aan [appellant A] een uitwegvergunning voor [locatie] te [plaats] geweigerd.
Bij besluit, verzonden op 28 augustus 2008, heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 29 september 2009, alwaar geen van de partijen is verschenen.
2.1. In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is onder meer bepaald dat van de indiener van een beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Het beroep wordt ingevolge het tweede lid niet-ontvankelijk verklaard, indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. [appellanten] zijn bij aangetekend verzonden brief van 17 november 2008 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de datum van de brief op de in de brief vermelde bankrekening van de rechtbank diende te zijn bijgeschreven of contant bij de centrale informatiebalie van de rechtbank diende te zijn betaald. Op 11 december 2008 heeft de rechtbank de enveloppe, met daarin de aanmaning van 17 november 2008, retour ontvangen, met de mededeling dat deze niet is afgehaald van het postkantoor. Bij brief van 11 december 2008 heeft de rechtbank vervolgens per gewone post nogmaals een aanmaning gestuurd en daarin vermeld dat uiterlijk op 15 december 2008 het griffierecht moest zijn voldaan. Op 24 december 2008, dus buiten de gestelde termijn, is het bedrag door de rechtbank ontvangen.
2.3. [appellanten] stellen dat zij op tijd de acceptgiro hebben ingeleverd bij de bank. Zij achten het waarschijnlijk dat de bank het griffierecht niet op tijd heeft betaald.
2.3.1. Voorop staat de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een beroepschrift voor de tijdige betaling van het wettelijk verschuldigde griffierecht. De brief van 17 november 2008, vanaf welke datum de wettelijke termijn van vier weken een aanvang nam, vermeldde het verschuldigde griffierecht en het nummer van de rekening waarop het bedrag kon worden overgemaakt. Dat deze aangetekende brief [appellanten] niet heeft bereikt komt voor hun risico, nu zij die brief niet bij het postkantoor hebben opgehaald. Bovendien zijn [appellanten] bij brief van 11 december 2008 nogmaals op hun wettelijke verplichting gewezen om het griffierecht te voldoen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de gevolgen van een mogelijke vertraging in de verwerking van een betalingsopdracht aan de bank, waardoor pas op 24 december 2008 het griffierecht was voldaan, voor hun rekening dienen te worden gelaten.
2.4. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellanten] in verzuim zijn geweest het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009