ECLI:NL:RVS:2009:BK0827

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901528/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en planologische wijziging in de gemeente Leek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Leek tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, die een besluit van de raad om een verzoek om planschadevergoeding af te wijzen, had vernietigd. Het verzoek om vergoeding was ingediend door een eigenaar van een woning die stelde schade te lijden door de vaststelling van een bestemmingsplan dat de oprichting van een sportkantine mogelijk maakte. De rechtbank oordeelde dat de raad onvoldoende had gemotiveerd waarom de planologische wijziging geen nadelige gevolgen had voor de verzoeker. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden waarop deze rustte. De Raad van State oordeelde dat de raad bij de beoordeling van het verzoek om planschadevergoeding niet alleen had moeten kijken naar de planologische mogelijkheden, maar ook naar het feitelijke gebruik van de sportkantine en de daaruit voortvloeiende hinder. De Raad van State concludeerde dat de raad niet voldoende had onderbouwd dat de wijziging van het bestemmingsplan geen nadelige gevolgen had voor de verzoeker. De raad werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker en moest griffierecht betalen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over planschadevergoeding en de noodzaak om zowel de planologische als de feitelijke situatie in overweging te nemen.

Uitspraak

200901528/1/H2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Leek,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 januari 2009 in zaak nr. 07/1140 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2006 heeft de raad van de gemeente Leek (hierna: de raad) een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2007 heeft de raad het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 september 2009.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door M.D. Zijlstra, en [verzoeker], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.1.1. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.2. [verzoeker], eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] [plaats], heeft verzocht om vergoeding van de waardevermindering van zijn woning ten gevolge van de vaststelling door de raad op 26 augustus 2002 van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diepswal 2001", gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten van Groningen op 12 juni 2003, dat aan de gronden ten zuiden van de Sunckemalaan de bestemming "Sportieve recreatie/ evenementen" toekent. Dit plan heeft, voor zover thans van belang, de oprichting van een sportkantine op een afstand van ongeveer 26 meter van zijn woning mogelijk gemaakt.
2.2.1. Op 30 augustus 1994 heeft de raad dit plan gedeeltelijk herzien en het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Diepswal partiële herziening 2003" vastgesteld, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Groningen op 14 december 2004, dat aan de gronden ten zuiden van de Sunkemalaan eveneens de bestemming "Sportieve recreatie/ evenementen" toekent. Met betrekking tot het gebruik is bepaald dat evenementen alleen mogen plaatsvinden binnen de aanwezige bebouwing, zijnde de sporthal. Voor het overige zijn de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden niet veranderd.
2.2.2. Voorheen gold het door de raad op 25 september 1979 vastgestelde bestemmingsplan "Industrieterrein Diepswal", goedgekeurd door gedeputeerde staten van Groningen op 11 september 1979, dat aan de gronden ten zuiden van de Sunckemalaan de bestemming "Sporthal en sportterrein" gaf. Deze gronden waren bestemd voor een sporthal en sportterreinen met bijbehorende beheersgebouwen, andere bouwwerken en erven.
2.2.3. De raad heeft bij besluit van 24 september 2007, in afwijking van een advies van de commissie bezwaarschriften van 13 juli 2007, maar in navolging van adviezen van de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van augustus 2006 en 1 augustus 2007, de afwijzing van het verzoek gehandhaafd. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] door de planologische wijziging niet in een nadeliger situatie is komen te verkeren. Volgens de raad betekent de planologische wijziging geen vermindering van het zicht vanuit de woning van [verzoeker], omdat op de gronden waarop thans een sportkantine is opgericht onder het oude planologische regime de mogelijkheid bestond om een beheersgebouw met vergelijkbare afmetingen op te richten. Volgens de raad gaat van het gebruik van een sportkantine op zichzelf, op een afstand van ruim 25 meter van de woning van [verzoeker], geen relevante hinder uit. De activiteiten in de kantine zijn, uitgaande van normaal gebruik voor sportactiviteiten, niet hinderlijk. Geluidsoverlast vanuit de kantine is vanwege de Algemene Plaatselijke Verordening en milieubepalingen niet aan de orde. Hinder die kan ontstaan door het gebruik van de gronden rond de sportkantine kon zich ook in de oude situatie voordoen, omdat buiten gerecreëerd kon worden en mensen zich ter plaatse konden verzamelen. Van een tenniscomplex met sportkantine gaat planologisch niet meer hinder uit dan van eenzelfde tenniscomplex zonder sportkantine. Indien de activiteiten zich buiten afspelen zou dit hinderlijker en rumoeriger kunnen zijn dan wanneer een deel van de activiteiten binnen plaatsvindt. Parkeeroverlast in de straat behoorde onder het oude planologische regime ook reeds tot de mogelijkheden, aldus de raad.
De rechtbank heeft dit besluit vernietigd wegens het ontbreken van een voldoende motivering.
2.3. De raad betoogt, onder verwijzing naar een nader aan hem uitgebracht advies van de SAOZ van 6 februari 2009, dat de rechtbank ten onrechte bij de planvergelijking is uitgegaan van het onder het oude planologische regime mogelijke gebruik van de betreffende gronden ten behoeve van een beheersgebouw en aldus heeft miskend dat op die gronden de bestemming "Sporthal en sportterrein" rustte. Op die gronden was ook het houden van evenementen toegestaan.
2.3.1. De rechtbank is bij de planvergelijking uitgegaan van het onder het oude planologische regime mogelijke gebruik van de betreffende gronden ten behoeve van een beheersgebouw, enerzijds, en het onder het nieuwe planologische regime mogelijke gebruik daarvan ten behoeve van een sportkantine, anderzijds. De rechtbank heeft aldus niet onderkend dat het bestemmingsplan "Industrieterrein Diepswal" aan die gronden de bestemming "Sporthal en sportterrein" gaf en dat die gronden bestemd waren voor een sporthal en sportterreinen met bijbehorende beheersgebouwen, andere bouwwerken en erven. Hoewel, anders dan de raad stelt, het houden van evenementen aldaar niet was toegestaan, waren de gebruiksmogelijkheden onder het oude planologische regime niet beperkt tot het oprichten van een beheersgebouw. Het betoog is in zoverre terecht voorgedragen maar kan, gelet op de navolgende overwegingen, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.4. De raad betoogt dat de rechtbank verder ten onrechte heeft overwogen dat de raad heeft nagelaten om het feitelijk gebruik van de sportkantine bij de besluitvorming te betrekken. De raad voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat bij de planvergelijking moet worden uitgegaan van hetgeen onder het oude en nieuwe planologische regime maximaal kon en kan worden gerealiseerd, waarbij de feitelijke situatie niet van belang is. De rechtbank heeft volgens de raad bovendien miskend dat calamiteiten en ongewenst gedrag van bezoekers niet aan de planologische wijziging kunnen worden toegerekend.
2.4.1. De rechtbank heeft overwogen dat de raad bij de planvergelijking onvoldoende rekening heeft gehouden met het feitelijk gebruik van de sportkantine voor activiteiten, zoals het houden van feestjes. Hoewel de raad terecht stelt dat calamiteiten en ongewenst gedrag van bezoekers van de sportkantine niet aan de planologische wijziging kunnen worden toegerekend, heeft de raad niet onderkend dat een sportkantine naar haar aard zorgt voor een concentratie van mensen en activiteiten. Het standpunt van de raad dat van een tenniscomplex met sportkantine planologisch gezien niet meer hinder uitgaat dan van een tenniscomplex zonder sportkantine, behoeft daarom nadere motivering. Dat geldt evenzeer voor de stelling dat van het gebruik van de gronden rondom de sportkantine, waarop thans onder meer een terras ten behoeve van de sportkantine is gerealiseerd, niet meer hinder uitgaat dan van het onder het oude planologische regime mogelijke gebruik van die gronden, zonder de nabijheid van een sportkantine. Nu de raad in het besluit van 24 september 2007 ook niet is ingegaan op hetgeen [verzoeker] in de bezwaarfase heeft aangevoerd met betrekking tot de door hem ondervonden hinder van verkeer en licht, heeft de rechtbank dit besluit terecht vernietigd wegens het ontbreken van een voldoende motivering.
Het betoog faalt.
2.5. Hetgeen de raad overigens heeft betoogd, onder meer met betrekking tot de Wet milieubeheer en de Algemeen Plaatselijke Verordening, is niet gericht tegen overwegingen van de aangevallen uitspraak en faalt derhalve.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met een verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Leek tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 123,08 (zegge: honderddrieëntwintig euro en acht cent);
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de raad van de gemeente Leek griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009
344.