200907077/2/H3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], en andere,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 6 augustus 2009 in de zaken nrs. 09/714 en 09/715 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Borne.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borne (hierna: het college) besloten om de Deurningerweg fysiek af te sluiten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer.
Bij uitspraak van 6 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoekster] en andere (hierna: [verzoekster] e.a.) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoekster] e.a. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar [verzoekster] e.a., vertegenwoordigd door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo (Overijssel), en door E.D.A. Wegdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E.J.M. Vertegaal-Kerssemakers, J.A. Wissink MSc en A.W.M. ter Ellen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekster] e.a. hebben de voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit van 2 juni 2009 wordt geschorst tot zes weken nadat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist en dat het college wordt gelast om de reeds aangebrachte fysieke afsluiting van de Deurningerweg te verwijderen en verwijderd te houden.
2.3. Hetgeen [verzoekster] e.a hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college de onderhavige verkeersmaatregel niet in redelijkheid heeft kunnen nemen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat, zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van zo’n besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
[verzoekster] e.a. stellen schade te lijden doordat het aantal bezoekers van hun bedrijven is gedaald sinds de vestigingen met de auto niet meer via de Deurningerweg kunnen worden bereikt. Naar het oordeel van de voorzitter is voorshands echter niet aannemelijk dat de gestelde schade zodanig is dat het college het met de wegafsluiting gediende belang, te weten het ten behoeve van de verkeersveiligheid tegengaan van sluipverkeer, niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [verzoekster] e.a. bij het toegankelijk blijven van de Deurningerweg voor doorgaand autoverkeer. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat door middel van ANWB-borden wordt aangegeven hoe automobilisten de vestigingen van [verzoekster] e.a. kunnen bereiken, alsmede dat niet wordt betwist dat de omrijafstand ten gevolge van de afsluiting van de Deurningerweg ten hoogste 900 meter bedraagt.
2.4. Gezien het voorgaande, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009