ECLI:NL:RVS:2009:BK1342

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905220/1/M2 en 200905220/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende revisievergunning voor melkveehouderij in Hoogezand-Sappemeer

Op 14 mei 2009 verleende het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer een revisievergunning voor een melkveehouderij aan [vergunninghouder]. Dit besluit werd op 10 juni 2009 ter inzage gelegd. [appellant] heeft op 19 juli 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 1 oktober 2009 ter zitting behandeld, waar zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft de zaak onmiddellijk behandeld op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat nader onderzoek niet nodig was.

In de overwegingen werd besproken of [appellant] als belanghebbende kon worden aangemerkt. Het college betoogde dat [appellant] geen belanghebbende was, gezien de afstand van zijn woning tot de inrichting. [appellant] stelde dat hij stankhinder zou kunnen ondervinden van de inrichting, maar de voorzitter concludeerde dat de afstand van ongeveer 400 meter en de aard van de inrichting niet aannemelijk maakten dat er milieugevolgen voor [appellant] zouden zijn. De voorzitter oordeelde dat [appellant] geen belanghebbende was in de zin van de wet, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De voorzitter wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af en concludeerde dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2009.

Uitspraak

200905220/1/M2 en 200905220/2/M2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 10 juni 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door ing. E.J. Alblas en mr. H. Kussendrager, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het college betoogt dat [appellant], gelet op de afstand van zijn woning tot de inrichting, geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
2.2.1. [appellant] stelt in dit verband dat ter plaatse van zijn woning stankhinder kan worden ondervonden vanwege de inrichting. Hij verwijst hierbij naar een mestbassin in het naburige Annerveenschekanaal dat, hoewel beweerdelijk aan de geldende regelgeving werd voldaan, onacceptabele stankoverlast veroorzaakte. Verder wijst hij er op dat de koeien ook 's zomers op stal staan.
2.2.2. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.3. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor het oprichten en het in werking hebben van een inrichting of een zogenoemde revisievergunning wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden belanghebbenden.
2.2.4. De verleende vergunning ziet op het houden van 100 stuks vrouwelijk jongvee tot twee jaar in een stal met traditionele huisvesting, 138 stuks melkvee ouder dan twee jaar in een stal met eveneens traditionele huisvesting en 453 stuks melkvee ouder dan twee jaar in een loopstal met hellende vloer en giergoot of met roostervloer, beide met spoelsysteem. De afstand van de woning van [appellant] tot de inrichting bedraagt ongeveer 400 meter. Gelet op deze afstand en op de aard en de omvang van de inrichting is het niet aannemelijk dat ter plaatse van de woning van [appellant] milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden. Dat de koeien het hele jaar door in de stallen worden gehouden maakt dat niet anders. Verder is de omstandigheid dat een ander type inrichting op een andere locatie onaanvaardbare geurhinder zou veroorzaken, in dit verband niet relevant.
De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is, zodat hij geen beroep op grond van artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kon instellen.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen om een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009
190-584.