ECLI:NL:RVS:2009:BK1344

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808328/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen nadere eisen op grond van het Besluit glastuinbouw door het college van burgemeester en wethouders van Westland

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland, waarbij vier nadere eisen zijn gesteld op grond van het Besluit glastuinbouw voor zijn glastuinbouwbedrijf. Het besluit werd op 23 september 2008 genomen en op 10 oktober 2008 ter inzage gelegd. [appellant] heeft op 18 november 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 8 september 2009, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college werd vertegenwoordigd door G.P.J.M. Thiebou-van der Voort en drs. M.M. Matthijsen.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de nadere eisen zijn opgelegd naar aanleiding van een klacht van een nabijgelegen bewoner over geluidhinder. [appellant] betoogde dat het college inconsistent is in zijn besluitvorming, maar de Afdeling oordeelde dat de bedrijven niet vergelijkbaar zijn. Ook de argumenten van [appellant] over de metingen van het achtergrondgeluidniveau en de kosteninschatting faalden, omdat deze conform de richtlijnen waren uitgevoerd en het college voldoende informatie had verzameld.

Echter, de Afdeling oordeelde dat het college niet de wettelijke grondslag had om een controlevoorschrift op te leggen zoals in nadere eis 1.1.3 was gedaan. Dit leidde tot de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, waarbij het besluit van 23 september 2008 werd vernietigd voor zover het nadere eis 1.1.3 betreft. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant]. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 28 oktober 2009.

Uitspraak

200808328/1/M2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) vier nadere eisen gesteld op grond van het Besluit glastuinbouw (hierna: het Besluit) voor het glastuinbouwbedrijf van [appellant] op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 10 oktober 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2008, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door G.P.J.M. Thiebou- van der Voort en drs. M.M. Matthijsen, in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit zijn naar aanleiding van een klacht van de bewoner van een nabijgelegen woning vier nadere eisen ter voorkoming van geluidhinder vastgesteld.
2.2. [appellant] betoogt allereerst dat het college ten onrechte ter zake geen eenduidige lijn aanhoudt. Hij wijst in dit verband op een naburig bedrijf waarbij in een naar zijn opvatting soortgelijke situatie geen nadere eisen zijn opgelegd.
2.2.1. Het college stelt dat het door [appellant] bedoelde bedrijf veel groter is en bovendien geen glastuinbouwbedrijf is. Het gaat volgens het college niet om vergelijkbare bedrijven.
2.2.2. De Afdeling sluit zich hierbij aan. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken. Deze beroepsgrond faalt.
2.3. [appellant] voert aan dat de metingen van het achtergrondgeluidniveau ten onrechte in de winterperiode zijn uitgevoerd. De klachten zien voornamelijk op de zomerperiode wanneer volgens [appellant] het achtergrondgeluidniveau lager is.
De Afdeling stelt vast dat uit de stukken blijkt dat de metingen van het achtergrondgeluidniveau conform de Richtlijnen voor karakterisering en meting van omgevingsgeluid (IL-HR-15-01) zijn uitgevoerd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen seizoenen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het achtergrondgeluidniveau op onjuiste wijze is vastgesteld. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] voert aan dat het college slechts een inschatting van de kosten van eventueel te treffen voorzieningen heeft gemaakt. Volgens hem had die inschatting gebaseerd moeten zijn op een door het college opgevraagde offerte.
2.4.1. Uit de stukken blijkt dat het college een schatting van de kosten heeft gemaakt op basis van bij akoestische bureaus opgevraagde ramingen. Hiermee heeft het college een voldoende reëel inzicht gekregen in de kosten van eventueel door [appellant] te treffen maatregelen. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] voert aan dat het niet redelijk is dat in nadere eis 1.1.3 wordt bepaald dat hij aan de hand van een controlemeting moet aantonen dat aan de nadere eisen 1.1.2 en 1.1.3 wordt voldaan. Het gaat hier immers niet om door hem aangevraagde activiteiten, maar om het ambtshalve opleggen van nadere eisen door het college, aldus [appellant].
2.5.1. Het college stelt artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer analoog te hebben toegepast om te kunnen controleren of aan de gestelde nadere eisen wordt voldaan.
2.5.2. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van het Besluit kan het Wm-bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 2 opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, afvalstoffen, afvalwater, waterbesparing, assimilatiebelichting, bestrijdingsmiddelen, bodembescherming, lucht, opslag vloeibare kooldioxide, opslag vaste mest en gebruikt substraatmateriaal en het composteren en de opslag van afgedragen gewas, voor zover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
Het Besluit biedt niet, zoals artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer, de mogelijkheid om een controlevoorschrift als in de bepaling bedoeld als nadere eis op te leggen. Eveneens ontbreekt de mogelijkheid een dergelijk voorschrift met analoge toepassing van artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer op te leggen. Het bestreden besluit komt in zoverre wegens het ontbreken van de vereiste wettelijke grondslag voor vernietiging in aanmerking. Deze beroepsgrond treft doel.
2.6. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 23 september 2008 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het nadere eis 1.1.3. betreft.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 23 september 2008, voor zover het nadere eis 1.1.3. betreft;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveerig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009
315.