200901156/1/M2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen,
verweerder.
Bij besluit van 16 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college) een verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de melkrundveehouderij van de [maatschap] aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2008, verzonden op 16 oktober 2008, heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld bij brief van 27 november 2008, bij de rechtbank Roermond ingekomen op dezelfde dag. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 december 2008. Het beroepschrift en de aanvulling van de gronden zijn ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2009, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, en het college, vertegenwoordigd door M. Heijnen en M. van der Beek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [maatschap], vertegenwoordigd door ing. A.M.C.M. Crasborn, als partij gehoord.
2.1. [appellanten] stellen geur- en geluidhinder te ondervinden vanwege het in werking zijn van de inrichting. Ten aanzien van het aspect geur stellen [appellanten] dat het aantal vergunde dieren in de inrichting wordt overschreden. Met betrekking tot het aspect geluid voeren zij aan dat in het in opdracht van het college opgestelde geluidrapport ten onrechte niet is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie nu de ventilatoren op de dag van de geluidmeting niet op vol vermogen draaiden en de wind niet in de richting van hun woning stond. Bovendien heeft de meting plaatsgevonden op twee meter afstand van de gevel van de dichtstbijzijnde woning aan de Holsterweg 17 in plaats van op de gevel van hun woning, aldus [appellanten].
2.1.1. Namens het college hebben naar aanleiding van het verzoek om handhaving van [appellanten] enkele controles van de inrichting plaatsgevonden. Uit de naar aanleiding van de controles opgestelde rapportages blijkt dat het aantal vergunde dieren in de inrichting niet wordt overschreden. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, noch ten tijde van het nemen van het primaire besluit, meer dieren werden gehouden dan vergund. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het in zoverre niet bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.1.2. Het college stelt dat er naar aanleiding van het verzoek om handhaving op 22 november 2007 een geluidmeting heeft plaatsgevonden. De resultaten van deze meting zijn neergelegd in het rapport "Geluidimmissiemetingen [locatie] [plaats]" van december 2007 (hierna: het geluidrapport). In het geluidrapport is vermeld dat de inrichting voldoet aan de voor de inrichting gestelde geluidgrenswaarden. Ter zitting heeft het college vermeld dat deze conclusie is bevestigd in een in de zomer van 2009 uitgevoerde geluidmeting waarbij de ventilatoren op vol vermogen draaiden.
2.1.3. De in november 2007 uitgevoerde geluidmeting heeft plaatsgevonden op 2 meter afstand van de gevel van de dichtstbijzijnde woning. De verder gelegen woningen hebben ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning een afgeleide bescherming. Door [appellanten] is niet aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting op hun woning groter is dan die op de dichtstbijzijnde woning, zodat dit beroepsonderdeel faalt.
Ook in hetgeen [appellanten] voor het overige over het geluidrapport aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake was van een zodanige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie dat niet kon worden geconcludeerd dat de gestelde geluidgrenswaarden niet werden overschreden. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het ook wat het aspect geluidhinder betreft niet bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Fransen
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009