ECLI:NL:RVS:2009:BK1387

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902442/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor kalvermesterij en paardenhouderij in Nunspeet

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet voor een kalvermesterij en paardenhouderij. Op 24 februari 2009 verleende het college een revisievergunning aan de vergunninghouder voor het houden van 454 vleeskalveren, 2 volwassen paarden, 2 volwassen pony's en 2 pony's in opfok. Dit besluit werd op 3 maart 2009 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning heeft de appellant, wonend te [woonplaats], op 8 april 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer, maar werd later verwezen naar een enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting op 2 oktober 2009 waren de appellant en het college vertegenwoordigd, evenals de vergunninghouder.

De appellant betoogde dat het college een oprichtingsvergunning had moeten verlenen in plaats van een revisievergunning, omdat de huidige vergunning niet voorziet in het houden van paarden en pony's. De Afdeling oordeelde dat de vergunningaanvraag betrekking had op een verandering en uitbreiding van de bestaande inrichting, waardoor een revisievergunning correct was. De beroepsgrond van de appellant faalde.

Daarnaast voerde de appellant aan dat de vergunning niet verleend had mogen worden wegens strijd met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende ruimte was voor diervriendelijke huisvesting. De Afdeling oordeelde dat de bouwplannen binnen het bestemmingsplan vielen en dat de beroepsgrond over diervriendelijke huisvesting niet relevant was voor de beoordeling van de vergunning. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200902442/1/M2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een kalvermesterij en paardenhouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 3 maart 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door ing. A. Lowijs, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college vergunning verleend voor het houden van 454 vleeskalveren, 2 volwassen paarden, 2 volwassen pony's en 2 pony's in opfok.
2.2. [appellant] betoogt dat het college een oprichtingsvergunning had moeten verlenen in plaats van een revisievergunning. Hij voert daartoe aan dat de thans voor de inrichting geldende vergunning niet voorziet in het houden van paarden en pony's.
2.2.1. Bij besluit van 24 november 2000 is voor de inrichting een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer verleend. Deze vergunning gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De vergunningaanvraag ziet op een verandering en uitbreiding van de inrichting ten opzichte van die vergunning. In een dergelijke situatie moet, zoals in dit geval ook is gedaan, een veranderings- of een revisievergunning worden aangevraagd en niet een oprichtingsvergunning. De omstandigheid dat [vergunninghouder] niet eerder bedrijfsmatig paarden en pony's heeft gehouden, maakt dat niet anders. Er bestond derhalve in zoverre geen aanleiding de vergunningaanvraag niet te behandelen. De beroepsgrond faalt.
2.3. [appellant] voert aan dat [vergunninghouder] ten onrechte niet gelijktijdig met de aanvraag om revisievergunning tevens een aanvraag om bouwvergunning in het kader van de Woningwet heeft aangevraagd. Op deze manier wordt niet voldaan aan de coördinatieplicht, aldus [appellant].
2.3.1. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, wordt de milieuvergunning, in gevallen waarin deze betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting dat tevens als bouwen in de zin van de Woningwet is aan te merken, niet eerder van kracht dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
Deze bepaling verzet zich er niet tegen dat een milieuvergunning wordt afgegeven voordat een bouwvergunning is verleend. Van de milieuvergunning kan evenwel pas gebruik worden gemaakt nadat deze - na het verlenen van de bouwvergunning - van kracht is geworden. De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] voert aan dat het college de krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning had moeten weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.
2.4.1. Artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze bepaling bij wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 297) met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 is gewijzigd, bepaalt, voor zover hier van belang, dat de vergunning tevens kan worden geweigerd ingeval door verlening van de vergunning strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.4.2. Ter zitting is gebleken dat de op het terrein van de inrichting te bouwen stallen en paddock vallen binnen het daartoe bestemde bouwblok. Van strijdigheid met het bestemmingsplan is niet gebleken. De beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] voert aan dat het college de vergunning had moeten weigeren omdat er binnen de inrichting niet voldoende ruimte aanwezig is om de paarden en pony's op een diervriendelijke manier te huisvesten.
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en treft reeds om die reden geen doel. De beroepsgrond faalt.
2.6. [appellant] voert aan dat [vergunninghouder] voorschriften die aan de thans voor de inrichting geldende vergunning zijn verbonden niet naleeft.
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De beroepsgrond faalt.
2.7. Voor zover ter zitting is betoogd dat de inrichting, gelijk een nabij gelegen kalvermesterij, niet mag uitbreiden in verband met stankhinder en ammoniakemissie, overweegt de Afdeling dat deze grond niet eerder in de procedure is aangevoerd en derhalve in verband met de goede procesorde buiten beschouwing moet blijven.
2.8. Het beroep is ongegrond
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009
190-570.