200906865/2/M1
Datum uitspraak: 29 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats], gemeente Zederik,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van 12.000.000 m³ grondwater per jaar, waarbij ten hoogste 1.200.000 m³ per maand mag worden onttrokken, op de winplaats De Laak te Lexmond. Dit besluit is op 7 september 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2009, waar [verzoekster], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.L. Biemold en ing. I. Romijn, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [medewerker juridische zaken], en [hydroloog].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekster] stelt schade te hebben geleden aan haar huis als gevolg van de grondwateronttrekking en vreest voor nog meer schade aan haar huis als gevolg van deze onttrekking. Daartoe wijst zij op een scheurnaad en op een buitenmuur die verschoven is. In dat verband voert [verzoekster] aan dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de staat van haar huis.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat de grondwateronttrekking naar verwachting geen nadelige gevolgen of schade van onevenredige omvang voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen zal veroorzaken. Gelet op het feit dat de grondwateronttrekking al jaren plaatsvindt, zullen eventuele effecten als zettingen reeds zijn opgetreden, aldus het college. Voorts stelt het college ter bescherming van de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen, voorschriften aan de vergunning te hebben verbonden.
2.4. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Grondwaterwet kan het college ambtshalve de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan de vergunning verbinden, indien de bescherming van de bij het grondwater betrokken belangen dat vordert.
2.5. De voorzitter stelt voorop dat een voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de bezwaren van [verzoekster]. Een dergelijke beoordeling kan eerst in de bodemprocedure plaatsvinden, ten behoeve waarvan mogelijk een deskundigenbericht zal worden gevraagd. Thans dient te worden beoordeeld of, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen.
2.5.1. Ter zitting is gebleken dat [vergunninghoudster] sinds 1990 grondwater onttrekt op de winplaats De Laak en over de ter zake vereiste vergunning op grond van de Grondwaterwet alsmede wijzigingsvergunningen beschikte. Het college heeft ambtshalve een nieuwe vergunning aan [vergunninghoudster] verleend voor het onttrekken van grondwater op de winplaats De Laak en heeft de eerder verleende vergunningen ingetrokken. De vraag of het college bevoegd is ambtshalve vergunning te verlenen, kan in de onderhavige voorlopige voorzieningprocedure niet worden beantwoord.
Het college stelt dat de thans verleende vergunning betrekking heeft op dezelfde onttrekking van grondwater als waarvoor bij de ingetrokken besluiten vergunning was verleend. Volgens het college is sprake van een verbetering, omdat de voorschriften zijn aangescherpt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt echter niet in hoeverre de nieuwe vergunning een wijziging inhoudt ten opzichte van de eerder verleende vergunningen, omdat de stukken behorende bij de ingetrokken vergunningen niet zijn overgelegd en een concrete toelichting op de wijziging van de vergunningsituatie ontbreekt.
Ter zitting is gebleken dat verzoeken van [verzoekster] om schadevergoeding in verband met de gevolgen van de onttrekking van grondwater nog in behandeling zijn. Ter zitting heeft het college toegezegd over de afwikkeling daarvan met [verzoekster] in contact te treden. Met het oog op de beoordeling van de feitelijke grondslag van deze verzoeken is van belang dat het college nog geen onderzoek heeft gedaan naar de schade welke volgens [verzoekster] haar woning heeft geleden en zichtbaar zou zijn door onder meer scheuren in muren en verwijdde naden en voegen van bouwelementen. Nu de feitelijke situatie wat betreft de bouwkundige staat van de woning en de eventuele gevolgen van de wateronttrekking tot dusver, mede in aanmerking genomen ter zitting getoonde foto's, onvoldoende duidelijk is, heeft [verzoekster] er belang bij dat het bestreden besluit voor haar woning geen wijzigingen tot gevolg kan hebben, hetgeen zoals uit het voorgaande volgt niet zeker is. Tegenover dit belang weegt, bij gebreke van meer feitelijke inzicht in de mogelijke gevolgen daarvan, het belang van [vergunninghoudster] bij het onttrekken van grondwater niet op.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 19 augustus 2009, kenmerk PZH-2009-124387476;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 205,00 (zegge: tweehonderdenvijf euro);
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2009