200906265/2/R3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
provinciale staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2009 hebben provinciale staten van Limburg (hierna: provinciale staten) het inpassingsplan "Inpassingsplan Greenportlane" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 oktober 2009, waar provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. T.C. van der Meulen en mr. drs. H.J.M. Achten, beiden ambtenaar in dienst bij de provincie, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het inpassingsplan voorziet in het tracé van de zogenoemde Greenportlane: een verbindingsweg tussen de A73 en de A67 ter ontsluiting van het ontwikkelingsgebied 'Klavertje 4' waar de komende decennia diverse ontwikkelingen zijn voorzien, zoals de realisatie van bedrijventerreinen, glastuinbouwgebieden, kantoren, het tijdelijke (2012) Floriadeterrein en natuurontwikkeling.
2.3. [verzoeker] exploiteert een boomkwekerij aan de [locatie] te [plaats] en hij vreest dat hij in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt vanwege de aanleg van de Greenportlane. Voorts biedt de Greenportlane volgens hem geen duurzame ontsluiting van 'Klavertje 4', onder meer omdat grote delen van dat gebied niet op die weg worden aangesloten waardoor het verkeer op de omliggende verbindingswegen zal toenemen. [verzoeker] stelt verder dat de aanleg van de Greenportlane tot gevolg heeft dat het leefgebied van de das wordt verkleind waardoor de populatie in gevaar komt.
2.4. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van provinciale staten zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertoe is aangevoerd dat [verzoeker] woont en werkt op een afstand van ongeveer 800 meter van het plangebied - buiten de geluidszone van de Greenportlane -, dat hij vanaf zijn huisperceel geen zicht heeft op de Greenportlane en dat het plan ook overigens geen gevolgen zal hebben ter plaatse van het huisperceel. Bovendien zijn voor de verwezenlijking van het plan geen gronden nodig die thans in eigendom zijn van [verzoeker], aldus de vertegenwoordiger van provinciale staten.
2.4.1. Gezien de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling acht de voorzitter niet op voorhand uitgesloten dat ter plaatse van [verzoekers] woning of bedrijf zich daarvan gevolgen zullen kunnen voordoen. Daarnaar is nader onderzoek nodig waar deze procedure zich niet voor leent. In de bodemprocedure kan dit nadere onderzoek plaats vinden. In deze procedure merkt de voorzitter verzoeker vooralsnog als belanghebbende aan.
2.5. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van provinciale staten toegelicht dat de werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan eerst begin 2011 zullen aanvangen. Er zullen voor dat tijdstip in het plangebied geen voorbereidende werkzaamheden plaatsvinden. Er zal in het kader van de voorbereiding alleen een administratieve onteigeningsprocedure worden gevoerd voor het meest oostelijke deel van het tracé, nabij de aansluiting op de A73. Dat zal evenwel geen onomkeerbare gevolgen hebben hangende de behandeling van de bodemzaak, omdat de daadwerkelijke eigendomsoverdracht eerst zal kunnen plaatsvinden nadat het inpassingsplan onherroepelijk is, aldus de vertegenwoordiger van provinciale staten.
2.5.1. De voorzitter verwacht dat de behandeling van het geding in de bodemprocedure voor 2011 zal zijn afgerond, zodat zich in afwachting daarvan geen onomkeerbare gevolgen zullen voordoen. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2009