ECLI:NL:RVS:2009:BK1950

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904789/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan "Het Groene Woud" door de Raad van State

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 oktober 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Het Groene Woud" dat door de raad van de gemeente Woudenberg was vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Utrecht had op 26 mei 2009 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Verzoekers, die zich benadeeld voelden door de goedkeuring van het bestemmingsplan, hebben op 14 juli 2009 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2009, waar zowel de verzoekers als vertegenwoordigers van het college en de raad aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekers stelden dat de woningbouw te dicht bij hun bedrijfspercelen zou plaatsvinden, wat hun bedrijfsactiviteiten zou kunnen beperken. Het college en de raad betoogden dat de nieuwe woningen verder van de bedrijfspercelen zouden komen dan een bestaande woning, en dat er geen extra beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten zouden zijn. De voorzitter heeft echter geconcludeerd dat de verzoekers belang hebben bij schorsing van het besluit, omdat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om woningen te bouwen binnen een afstand van 70 meter van hun percelen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter besloten om het bestreden besluit gedeeltelijk te schorsen, zodat er geen woningen gerealiseerd kunnen worden totdat er een uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de verzoekers. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij de goedkeuring van bestemmingsplannen en de bescherming van bedrijfsbelangen.

Uitspraak

200904789/2/R1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudenberg (hierna: de raad) bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Het Groene Woud".
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen (hierna: verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.G. Kentie MSc, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door I.K. Kuperus, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting hebben het college en de raad betoogd dat de Afdeling het beroep voor zover ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B] niet-ontvankelijk zal oordelen, nu zij geen zienswijze en bedenkingen naar voren hebben gebracht. Vast staat dat [verzoeker] en [gemachtigde] wel een zienswijze en bedenkingen naar voren hebben gebracht. Nu de voorzitter verwacht dat de Afdeling het beroep in zoverre ontvankelijk zal oordelen, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek niettemin inhoudelijk te behandelen.
Anders dan het college en de raad veronderstellen, geldt in de onderhavige procedure verder geen relativiteitsvereiste, zodat [verzoeker] en [gemachtigde] ook gronden kunnen aanvoeren die betrekking hebben op de gevolgen van het onderhavige plan voor het perceel [locatie 1] dat in eigendom is van [verzoeker A].
2.3. [verzoekers] stellen dat op een te korte afstand van hun bedrijfspercelen aan de [locatie 2] en [locatie 1] woningbouw wordt mogelijk gemaakt. In dit verband voeren zij aan dat hun timmer-, bouw- en aannemersbedrijf moet worden aangemerkt als een categorie 3-bedrijf in de zin van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit het jaar 2009 (hierna: de VNG-brochure) waarvoor een richtafstand van 100 meter tot aan woningen wordt aanbevolen. In dit geval is volgens hen een afstand van 70 meter voldoende, nu in het verleden eveneens een woning op deze afstand van hun bedrijf stond.
2.3.1. Het college en de raad hebben zich primair op het standpunt gesteld dat de woning op het perceel [locatie 2] dient te worden aangemerkt als burgerwoning, mede gelet op de ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein" geldende bestemming "Woondoeleinden". De woningen die in het onderhavige plan worden mogelijk gemaakt, zullen op een grotere afstand van het bedrijf van [verzoekers] worden gebouwd dan de woning op het perceel [locatie 2], zodat de te bouwen woningen volgens hen geen extra beperking voor de bedrijfsactiviteiten vormen. De raad heeft zich voorts onder verwijzing naar het rapport "Akoestisch onderzoek 3 bedrijven aan de Zegheweg te Woudenberg" van Syncera De Straat van 4 augustus 2005 (hierna: het rapport van Syncera) op het standpunt gesteld dat ook indien de desbetreffende woning moet worden aangemerkt als bedrijfswoning, de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] niet zullen worden beperkt door de te bouwen woningen. In dit verband wijst de raad er op dat het bedrijf op het perceel [locatie 1] een categorie 2-bedrijf in de zin van de VNG-Brochure is waarvoor weliswaar een richtafstand van 30 meter wordt aanbevolen ten opzichte van woningen, maar dat uit het rapport van Syncera volgt dat deze afstand in dit geval kan worden verkort tot 20 meter.
2.3.2. In het onderhavige bestemmingsplan is aan de gronden tegenover de percelen [locatie 2] en [locatie 1] de bestemming "Woongebied" met de aanduidingen "zone III", "uitbreiding 2005 - 2015" en "uitbreiding na 2015" toegekend. Uit de planvoorschriften volgt dat ter plaatse van de gronden met deze aanduidingen maximaal 16 respectievelijk 7 woningen mogen worden gebouwd.
2.3.3. Voor de vraag of en in hoeverre het bedrijf van [verzoekers] wordt beperkt vanwege de bij het onderhavige bestemmingsplan voorziene woningen, hebben het college en de raad van doorslaggevende betekenis geacht dat de woning op het perceel [locatie 2] moet worden aangemerkt als een burgerwoning en dat het bedrijf van [verzoekers] enkel is gevestigd op het perceel aan de [locatie 1]. Deze uitgangspunten zijn neergelegd in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein". [verzoekers] hebben evenwel tegen dit bestemmingsplan bij de Afdeling beroep ingesteld waarop nog niet is beslist. Zij beogen met dit beroep dat de voorheen geldende bestemming "Bedrijven" op het perceel [locatie 2] gehandhaafd blijft en hun bedrijf wordt toegestaan verder uit te breiden. Dit kunnen [verzoekers] daarmee mogelijk niet meer bereiken wanneer de door hen verzochte voorlopige voorziening niet wordt getroffen. Op basis van het onderhavige plan kunnen dan immers bouwvergunningen worden verleend voor woningen binnen voornoemde afstand van 70 meter. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" ter plaatse van de aanduidingen "zone III" en "uitbreiding 2005 - 2015" bij wijze van voorlopige voorziening gedeeltelijk te schorsen.
Dat in het rapport van Syncera is vermeld dat blijkens metingen en berekeningen het in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer toegestane geluidsniveau veroorzaakt door het bedrijf van [verzoekers] op de gevel van de dichtstbij het bedrijf voorziene woning niet wordt overschreden, geeft geen aanleiding hiervan af te zien. Dit rapport is namelijk gebaseerd op de uitgangspunten dat de bedrijfsactiviteiten niet kunnen worden uitgebreid en dat deze evenmin kunnen worden uitgeoefend op het perceel aan de [locatie 2]. Bovendien is in het rapport van Syncera niet gekeken naar de planologische mogelijkheid woningen te bouwen, maar naar de woningen die feitelijk in een verkavelingsplan zijn voorzien.
2.3.4. Ingevolge artikel 3.2.15. van de planvoorschriften mogen op de gronden met de aanduiding "uitbreiding na 2015" uitsluitend na 2015 woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat ter plaatse van de betreffende gronden woningen eerder mogen worden gerealiseerd, mits in de periode tot en met 2015 binnen de bestemming "Woongebied" in totaal niet meer dan 321 woningen worden gerealiseerd. Ter zitting is komen vast te staan dat geen bouwaanvraag is ingediend ten behoeve van het realiseren van woningen op de gronden met de aanduiding "uitbreiding na 2015" en is bovendien door de raad gemotiveerd uiteengezet dat niet de verwachting bestaat dat een dergelijke aanvraag zal worden gedaan voordat een uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. In zoverre is niet gebleken van een groot belang bij het direct realiseren van woningen ter plaatse en derhalve bij inwerkingtreding van het plandeel met de bestemming "Woongebied" ter plaatse van de aanduidingen "zone III" en "uitbreiding na 2015". [verzoekers] hebben daarentegen wel belang bij gedeeltelijke schorsing van het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het desbetreffende plandeel, voor zover dat is gelegen binnen een zone van 70 meter van de percelen [locatie 2] en [locatie 1], nu daardoor is verzekerd dat op grond van dit bestemmingsplan geen woningen ter plaatse kunnen worden gerealiseerd totdat een uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.
Gelet hierop ziet de voorzitter tevens aanleiding het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" ter plaatse van de aanduidingen "zone III" en "uitbreiding na 2015" bij wijze van voorlopige voorziening gedeeltelijk te schorsen.
2.4. Het college dient ten aanzien van [verzoekers] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 26 mei 2009, kenmerk 2009INT242299, voor zover het betreft het op de bijgevoegde kaart gemarkeerde plandeel met de bestemming "Woongebied";
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 27,59 (zegge: zevenentwintig euro en negenenvijftig cent), met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2009
399-559.
<HR>
plankaart