200900795/1/H1.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intratuin Almelo B.V. en [appellant sub 2], gevestigd te Almelo respectievelijk wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 december 2008 in zaken nrs. 08/374 en 08/375 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intratuin Almelo B.V. en [appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Bij onderscheiden besluiten van 25 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstellingen en bouwvergunningen verleend voor het bouwen van een verkoopgebouw met bijbehorende kas alsmede een hoveniersgebouw en tuinhoutopslag op het perceel [locatie], kadastraal bekend Ambt Almelo, sectie P, nrs. 589, 590 en 592 (hierna: het perceel).
Bij onderscheiden besluiten van 21 december 2006 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intratuin B.V. en [appellant sub 2] (hierna: Intratuin en [appellant sub 2]) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, voor zover gericht tegen de verleende vrijstellingen, en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 6 februari 2008 heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en Intratuin en [appellant sub 2] tegen deze besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften.
Bij onderscheiden besluiten, verzonden op 5 maart 2008, heeft het college de door [appellant sub 1] en Intratuin en door [appellant sub 2] tegen de besluiten van 25 juli 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het daartegen door Intratuin en [appellant sub 2] ingestelde beroep, voor zover ingediend door [appellant sub 2], gegrond verklaard voor zover het college [appellant sub 2] heeft ontvangen in zijn bezwaren en het aan Intratuin en [appellant sub 2] gerichte besluit, verzonden op 5 maart 2008, in zoverre vernietigd, en zelf in de zaak voorziend, de bezwaren voor zover ingediend door [appellant sub 2] niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, en Intratuin en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Intratuin en [appellant sub 2] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 2 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2009, waar [appellant sub 1] en Intratuin en [appellant sub 2], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door W. Loman MSc en M.M. Weerink, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door H.J. Odewessink.
2.1. Intratuin en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen, dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij de besluiten van 25 juli 2006 en dat het college hem ten onrechte heeft ontvangen in zijn bezwaren.
2.1.1. [appellant sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf]. Deze rechtspersoon is enig bestuurder van de besloten vennootschap Intratuin Beheer B.V. Intratuin Beheer is de enige bestuurder van Intratuin. Het belang van [appellant sub 2], als enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf], is niet zo verweven met dat van Intratuin dat hij een rechtstreeks betrokken belang heeft bij de besluiten van 25 juli 2006. [appellant sub 2] kan derhalve niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De omstandigheid dat hij feitelijk bestuurder is en dagelijkse leiding geeft aan Intratuin, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.2. Gelet op het voorgaande wordt het door Intratuin en [appellant sub 2] ingediende hoger beroep verder behandeld alsof het is ingediend door Intratuin.
2.3. De bouwplannen zien op de verplaatsing van een tuincentrum van de Nijreesweg te Almelo naar het perceel. Het bedrijf omvat tevens een hoveniersbedrijf. Tegelijk met de verplaatsing heeft het bedrijf plannen ontwikkeld om te komen tot een recreatiepark in een groene en blauwe setting, Groenpark Elhorsterveld. De verleende vrijstellingen en bouwvergunningen zien echter uitsluitend op de verplaatsing van het tuincentrum.
De bouwplannen zijn in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1984, gemeente Borne" op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied". Om realisering van de bouwplannen niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hiervoor vrijstellingen verleend.
2.4. Aan de besluiten die zijn verzonden op 5 maart 2008 heeft het college een gewijzigde ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. Intratuin betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om over deze nieuwe ruimtelijke onderbouwing te worden gehoord. Hiertoe voert zij aan dat deze ruimtelijke onderbouwing niet alleen betrekking heeft op de bouwwerken waarvoor de vrijstellingen en bouwvergunningen zijn verleend, maar tevens op de realisatie van het Groenpark Elhorsterveld, waarin de bouwplannen zijn voorzien.
2.4.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb worden belanghebbenden, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.4.2. Intratuin is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op 3 oktober 2006. In artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ter voldoening aan een uitspraak van de rechtbank, waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Dat de bezwaren van Intratuin, voor zover gericht tegen de verleende vrijstellingen, aanvankelijk
- ten onrechte - niet-ontvankelijk zijn verklaard, doet hier niet aan af. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat tijdens de hoorzitting reeds is ingegaan op het voornemen de ruimtelijke onderbouwing op enkele onderdelen te wijzigen en dat dit uitsluitend marginale wijzigingen betreft. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat geen sprake is van feiten of omstandigheden die voor het op het bezwaar te nemen besluit van aanmerkelijk belang konden zijn. Dat de nieuwe ruimtelijke onderbouwing niet uitsluitend betrekking heeft op de verplaatsing van het tuincentrum maar tevens op de realisatie van Groenpark Elhorsterveld, leidt niet tot een ander oordeel. Ter beoordeling bij de rechtbank lag immers slechts de verplaatsing van het tuincentrum voor waarvoor de vrijstellingen en bouwvergunningen zijn verleend.
2.5. Intratuin betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen gebruik heeft kunnen maken van de door gedeputeerde staten van Overijssel op 11 juli 2006 ten behoeve van de vrijstellingen verleende verklaring van geen bezwaar. Hiertoe voert zij aan dat deze verklaring is gebaseerd op de oude ruimtelijke onderbouwing, het ontwerp bestemmingsplan "Oost Groenpark Elhorsterveld". Aan het bestemmingsplan "Oost Groenpark Elhorsterveld" heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 mei 2007 in zaak nr.
200605606/1goedkeuring onthouden. Intratuin betwijfelt of de verklaring zou zijn afgegeven indien bekend was dat aan het bestemmingsplan goedkeuring zou worden onthouden.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat hetgeen Intratuin heeft aangevoerd, niet leidt tot het oordeel dat het college de door gedeputeerde staten afgegeven verklaring van geen bezwaar niet aan de besluiten van 25 juli 2006 ten grondslag kon leggen. Uit deze verklaring blijkt dat gedeputeerde staten instemmen met de bouwplannen. Naar het oordeel van gedeputeerde staten past het plan - de oprichting van een verkoopgebouw, hoveniersgebouw, tuinhoutopslag en bijbehorende kas op het perceel - in het provinciaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in het Streekplan Overijssel 2000+ en de Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen. Er is volgens gedeputeerde staten geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Nu de bouwplannen niet zijn gewijzigd, is er onvoldoende grond om aan te nemen dat gedeputeerde staten de verklaring van geen bezwaar niet zouden hebben verleend indien zij ervan op de hoogte waren geweest dat aan het bestemmingsplan "Oost Groenpark Elhorsterveld", dat ten tijde van de verlening van die verklaring als ruimtelijke onderbouwing diende, goedkeuring zou worden onthouden.
2.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en Intratuin betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing toereikend is om de vrijstellingsbesluiten te kunnen dragen.
2.6.1. In dit verband voert [appellant sub 1] aan dat na de onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan "Oost Groenpark Elhorsterveld" nog steeds geen nieuw ontwerp van een bestemmingsplan is vastgesteld.
Uit de besluiten, verzonden op 5 maart 2008, blijkt dat het college naar aanleiding van de onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan "Oost Groenpark Elhorsterveld", waarvan het ontwerp als ruimtelijke onderbouwing aan de besluiten van 25 juli 2006 ten grondslag lag, een nieuwe, zelfstandige ruimtelijke onderbouwing heeft opgesteld. De enkele stelling van [appellant sub 1] dat na de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2007 nog geen nieuw ontwerp bestemmingplan is vastgesteld, leidt niet tot de conclusie dat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is.
2.6.2. [appellant sub 1] voert ter ondersteuning van zijn betoog voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat realisering van de bouwplannen nadelige gevolgen heeft voor de geluidsbelasting op zijn woning. Volgens [appellant sub 1] mocht het college zich niet baseren op het akoestisch onderzoek van Aveco de Bondt van 9 juni 2005. Dit onderzoek dateert van voor de ingebruikname van de Nijreessingel waardoor - zo stelt [appellant sub 1] - de verkeersdruk op de Almelosestraat, waar zijn woning aan is gelegen, sterk verminderd is.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat ter hoogte van onder meer de woning van [appellant sub 1] de geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer - na realisering van het gehele Groenpark - lager of gelijk zijn aan de geldende geluidsgrenswaarden. De berekende etmaalwaarde van het omgevingsgeluid ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van het Groenpark bedraagt 44 dB(A), terwijl het referentieniveau van het omgevingsgeluid 50 dB(A) bedraagt. Gelet ook op de omstandigheid dat het onderzoek is uitgegaan van de verkeersaantrekkende werking van het gehele Groenpark en thans uitsluitend de oprichting van het tuincentrum aan de orde is, bestaat geen grond voor de conclusie dat realisering van de bouwplannen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor de geluidsbelasting op de woning van [appellant sub 1]. Door de ingebruikname van de Nijreessingel is het verkeer - zoals [appellant sub 1] heeft gesteld - op de Almelosestraat juist verminderd, zodat aannemelijk is dat de daadwerkelijke geluidsbelasting lager zal zijn dan uit het onderzoek naar voren is gekomen. Evenmin bestaat grond voor de juistheid van de stelling van [appellant sub 1] dat het college het onderzoek van Aveco de Bondt niet aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag heeft mogen leggen.
2.6.3. Intratuin stelt verder dat de Flora- en faunawet aan realisering van de bouwplannen in de weg staat. Zij wijst er in dit verband op dat in het gebied waarin de bouwplannen zijn voorzien een koppel patrijzen is aangetroffen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 maart 2007 in zaak nr.
200604201/1), komt de vraag of voor de uitvoering van een project een ontheffing of vrijstelling nodig is op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffing of vrijstelling kan worden verleend, aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dit doet er niet aan af dat het college geen vrijstelling voor een project kon verlenen voor zover het er op voorhand in redelijkheid van moest uitgaan dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid ervan in de weg zou staan. Voorts hoeft, zoals eveneens in voormelde uitspraak is overwogen, niet ieder plan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving reeds daarom worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting in de zin van de Flora- en faunawet.
In dit geval is in het rapport "Natuurwaarden van het geplande tuincentrum aan het Elhorsterveld" van Adviesbureau Mertens van augustus 2004 vermeld dat geen effecten worden voorzien op de patrijs, omdat ten noorden van het plangebied door de provincie Overijssel en het Waterschap Regge en Dinkel een watergang is gepland met brede ruige oevers. In hetgeen Intratuin heeft aangevoerd is geen grond gevonden voor het oordeel dat aan voormeld rapport zodanige gebreken kleven of dat sprake is van een leemte in de kennis dat dit rapport niet aan de besluiten ten grondslag kon worden gelegd. Gelet hierop heeft het college, voor zover in dit geval al sprake is van een opzettelijke verontrusting als bedoeld in artikel 10 van de Flora- en faunawet, zich terecht op het standpunt gesteld dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van de bouwplannen in de weg behoeft te staan. Intratuin heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
2.6.4. Intratuin wijst ter ondersteuning van haar betoog voorts op de nabijgelegen grootschalige vuilstort Elhorst-Vloedbelt. Volgens Intratuin is onvoldoende onderzoek gedaan naar de hinder van geur, geluid en stof voor mensen die verblijven in en rondom de te realiseren bouwwerken.
In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de relatie tussen de bouwplannen en de vuilstort Elhorst-Vloedbelt. Overwogen is dat de dichtst bij de stortplaats gelegen bestemming "Bedrijfsdoeleinden -h-" en de drivingrange zijn gelegen binnen de geurcontour. De drivingrange wordt echter niet gerealiseerd met de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen, zodat de gevolgen van geur, geluid en stof op personen die verblijven op de drivingrange in dit verband niet van belang is. Ten aanzien van de kas en het hoveniersgebouw die worden gerealiseerd binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -h-", geldt dat niet aannemelijk is geworden dat daarin regelmatig gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven. In het hoveniersgebouw worden machines gestald en vindt opslag van meststoffen en aanverwante artikelen plaats. De kas is bedoeld voor het overwinteren van planten. Deze gebouwen zijn niet openbaar voor consumenten en personeel zal hooguit een beperkt deel van de dag in deze gebouwen verblijven. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat aan die gebouwen geen bescherming tegen hinder van geur, geluid en stof ten gevolge van de vuilstort toekomt.
2.6.5. Intratuin voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de te realiseren bouwplannen voor de sector tuinmarkt in de regio. Intratuin vreest een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de sector tuinmarkt. Voorts wijst zij er in dit verband op dat het Groenpark, waarin de bouwplannen voorzien, een groot project behelst van 13 hectare waarvan een groot deel tevens bedoeld is voor horeca en dagrecreatie.
De vrijstellingen zijn verleend ten behoeve van de verplaatsing van het tuincentrum binnen de regio. Dat dit tuincentrum is voorzien in het Groenpark, waarin voorts de realisatie van horeca en dagrecreatie is voorzien, is in dit verband niet van belang en kan niet leiden tot de conclusie dat sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de tuinmarkt in de regio. Ter zitting is bovendien aannemelijk gemaakt dat de verplaatsing van het bestaande tuincentrum en hoveniersbedrijf een beperkte toename van de verkoopoppervlakte tot gevolg zal hebben, zodat dit reeds daarom niet tot de conclusie leidt dat door realisering van de bouwplannen een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de tuinmarkt in de regio zal ontstaan.
2.6.6. Tot slot stelt Intratuin dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de te verwachten parkeerdruk ter plaatse. Volgens Intratuin heeft het college ten onrechte de vrijstellingen en bouwvergunningen verleend zonder dat in die besluiten is voorzien in de realisatie van parkeerplaatsen.
Uit de aanvragen om bouwvergunning en de daarbij behorende bouwtekeningen, nrs. B-01 en B-02, blijkt dat het tuincentrum is voorzien op gronden, kadastraal bekend Ambt Almelo, sectie P. nrs. 589, 590 en 592, met de bestemming "Agrarisch gebied". Bij de besluiten van 25 juli 2006 heeft het college vrijstelling verleend van artikel 7, lid A, van het bestemmingsplan, ingevolge waarvan op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd die ter plaatse nodig zijn in het kader van het agrarisch grondgebruik. [vergunninghoudster] stelt dat op het perceel 200 parkeerplaatsen zijn voorzien.
De Afdeling overweegt het volgende. Nu de verleende vrijstellingen zien op het gehele op het perceel op te richten tuincentrum, mag ten behoeve daarvan op de percelen worden geparkeerd. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt ook dat parkeren volledig op eigen terrein zal plaatsvinden. Voorts kan worden aangenomen dat 200 parkeerplaatsen voldoende zijn om te voldoen aan de verkeersaantrekkende werking die uit zal gaan van het tuincentrum.
2.6.7. Er bestaat geen grond voor de conclusie dat het college de ruimtelijke onderbouwing niet aan de vrijstellingen ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.7. Het betoog van [appellant sub 1] en Intratuin dat de rechtbank heeft miskend dat het college de afwijking van de onderscheiden welstandsadviezen van de welstandscommissie Het Oversticht van 23 februari 2006 onvoldoende heeft gemotiveerd, faalt eveneens.
De welstandscommissie heeft met betrekking tot de bouwplannen een negatief advies uitgebracht, omdat de welstandsnota geen goed toetsingskader voor de bouwplannen bevat. In de adviezen heeft de welstandscommissie haar waardering uitgesproken voor het voorgestelde parkachtige landschap en heeft zij gesteld dat de bebouwing in het park zou moeten passen. Zolang de welstandsnota niet is aangepast, acht de welstandscommissie zich genoodzaakt negatief te adviseren.
Het college heeft aanleiding gezien niettemin de bouwvergunningen te verlenen. Vanwege het in voorbereiding zijn van een evaluatie van de welstandsnota, waarbij de toevoeging van een nieuwe categorie als een bevoegdheid van de gemeenteraad is voorzien, is ervoor gekozen om het bestemmingsplan zodanig in te richten dat de ruimtelijke en architectonische kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van het park op de plankaart tot uiting komt. In aanvulling daarop zijn de toelichting en de voorschriften bij het bestemmingsplan dermate toegesneden op de kwalitatieve ontwikkeling van het Groenpark, dat er een aantrekkelijke, bij het landschap passende en in het landschap ingepaste ontwikkeling mogelijk is. Volgens het college is door de wijze waarop het (gedetailleerde) bestemmingsplan is opgesteld de kwalitatieve uitstraling gewaarborgd.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in het voorgaande in redelijkheid aanleiding heeft kunnen zien van het welstandsadvies af te wijken.
2.8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009