ECLI:NL:RVS:2009:BK1981

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900798/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • H. Borstlap
  • Th.C. van Sloten
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een revisievergunning voor een vleesvarkens- en zoogkoeienhouderij in de nabijheid van een kwetsbaar natuurgebied

Op 4 november 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een revisievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel. De vergunning, verleend op 16 december 2008, betrof een vleesvarkens- en zoogkoeienhouderij aan de [locatie 1] te [plaats]. Het besluit tot vergunningverlening werd op 22 december 2008 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning heeft [appellant] op 29 januari 2009 beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de vergunning ten onrechte was verleend, gezien de nabijheid van een kwetsbaar natuurgebied en de vermeende negatieve effecten van ammoniakemissie.

De Afdeling heeft de zaak op 28 september 2009 behandeld. [appellant] stelde dat de ammoniakemissie niet correct was beoordeeld en dat de stallen aan de [locatie 2] niet als onderdeel van de inrichting mochten worden beschouwd. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat de vergunning gold voor zowel [locatie 1] als [locatie 2], en dat de beoordeling van de ammoniakemissie in overeenstemming was met de Wet ammoniak en veehouderij.

Daarnaast betoogde [appellant] dat er geen milieu-effectrapportage was gemaakt, terwijl dit volgens hem wel noodzakelijk was gezien de uitbreiding van de inrichting met 2.912 vleesvarkens. De Afdeling oordeelde dat het college gemotiveerd had aangegeven waarom een milieu-effectrapportage niet nodig was en dat [appellant] niet had aangetoond dat dit besluit onredelijk was.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de verleende vergunning. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van milieuaspecten bij vergunningverlening in de agrarische sector.

Uitspraak

200900798/1/M2.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvarkens- en zoogkoeienhouderij aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 22 december 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert aan dat bij het bestreden besluit ten onrechte vergunning is verleend voor de uitbreiding van de inrichting, nu deze in de omgeving van een kwetsbaar natuurgebied is gelegen. Volgens hem gaat het college er ten onrechte van uit dat de ammoniakemissie zal afnemen. In dit verband stelt hij zich op het standpunt dat de stallen gelegen aan de [locatie 2] geen deel uitmaken van de inrichting en daarom, anders dan waarvan het college uitgaat, niet meegenomen kunnen worden bij de vaststelling van de ammoniakemissie in de reeds vergunde situatie. De effecten van de ammoniakemissie zouden volgens [appellant] eerst moeten worden onderzocht. Volgens [appellant] is verlening van de vergunning onder deze omstandigheden in strijd met provinciaal beleid.
2.1.1. Voor de inrichting is bij besluit van 18 december 2007 een vergunning verleend waarbij - kort weergegeven - de inrichtingen gelegen aan [locatie 1] en de [locatie 2] zijn samengevoegd. Bij uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2008, in zaak nr.
200800783/1is het hiertegen ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Het besluit is daarmee onherroepelijk geworden. Het college is gelet hierop er bij het bestreden besluit terecht van uitgegaan dat voor de inrichting een vergunning gold die zowel de locatie [locatie 1] als de locatie [locatie 2] omvatte.
2.1.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij mag het college bij de beslissing inzake de vergunning voor deze inrichting de gevolgen van ammoniakemissie uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 van deze wet betrekken.
Het college heeft gelet hierop bij de beoordeling van de ammoniakemissie terecht niet betrokken of uitbreiding van de inrichting in overeenstemming is met provinciaal beleid en het onderzoek naar de ammoniakemissie terecht beperkt tot de vraag of aan de artikelen 4 tot en met 7 wordt voldaan.
In het bestreden besluit heeft het college uiteengezet dat de artikelen 4 tot en met 7 zich niet verzetten tegen vergunningverlening. Er is geen grond om deze conclusie onjuist te achten. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de ammoniakemissie geen grond geeft voor weigering van de vergunning.
De beroepsgronden over ammoniakemissie falen.
2.2. [appellant] betoogt - zo begrijpt de Afdeling het beroep - dat wat betreft de uitstoot van zwevende deeltjes (fijn stof) ten onrechte geen rekening is gehouden met toekomstige normstelling. Voorts heeft het college volgens hem ten onrechte voor de vaststelling van de uitstoot van zwevende deeltjes van de inrichting in de reeds vergunde situatie de uitstoot van de stallen gelegen aan de [locatie 2] meegenomen.
2.2.1. In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn, voor zover hier van belang, met betrekking tot uitstoot van zwevende deeltjes regels gesteld waaraan bij verlening van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer moet worden voldaan. Het college heeft terecht getoetst aan deze regels en niet aan eventuele toekomstige normstelling over zwevende deeltjes. Verder is het college, zoals eerder in deze uitspraak onder 2.1.1 is overwogen, bij de vaststelling van de reeds vergunde situatie terecht ervan uitgegaan dat de stallen gelegen aan de [locatie 2] deel uitmaken van de inrichting.
De beroepsgronden falen.
2.3. [appellant] voert aan dat het college, gelet op het aantal varkens waarmee de inrichting zal worden uitgebreid, ten onrechte heeft besloten dat geen milieu-effectrapportage hoeft te worden gemaakt.
2.3.1. In onderdeel D, categorie 14, van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 is, voor zover hier van belang, het oprichten van een inrichting voor het houden van meer dan 2.200 mestvarkens aangewezen als activiteit waarbij het bevoegd gezag krachtens artikel 7.8b van de Wet milieubeheer moet beslissen of een milieu-effectrapportage moet worden gemaakt.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994, onder 2, is bepaald dat onder oprichting van een inrichting mede moet worden verstaan: de uitbreiding van een inrichting door oprichting van een nieuwe installatie.
2.3.2. Niet in geschil is dat vergunning is verleend voor de uitbreiding van de inrichting met 2.912 vleesvarkens door het oprichten van stal 2. Dit is een activiteit waarbij het college krachtens artikel 7.8b van de Wet milieubeheer moest beslissen of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de voorgenomen activiteit kan hebben, een milieu-effectrapportage moet worden gemaakt. Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college gemotiveerd weergegeven waarom er geen belangrijke nadelige gevolgen in de zin van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer zijn ten gevolge waarvan een milieu-effectrapportage is vereist. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat geen milieu-effectrapportage hoeft te worden gemaakt.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] voert aan dat onduidelijk is op welke wijze gecontroleerd zal worden of overeenkomstig de bij het bestreden besluit verleende vergunning luchtwassers toegepast worden.
2.4.1. In dit geding staat ter beoordeling of de verlening van de vergunning als zodanig rechtmatig is en niet of deze zal worden nageleefd dan wel hoe naleving ervan zal worden gecontroleerd. Aangezien het betoog van [appellant] op het laatste betrekking heeft, faalt de beroepsgrond.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
De voorzitter w.g. Van der Zijpp
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009
262-578.