ECLI:NL:RVS:2009:BK2895

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901734/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kosten bij het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in Utrecht

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, waarbij bestuursdwang is toegepast op 27 september 2008. Het college had besloten dat de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 60,00, voor rekening van [appellant A] komen. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 30 september 2008, waarin het college zijn beslissing om bestuursdwang toe te passen op schrift stelde. De appellanten, [appellant A] en [appellant B], maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 27 januari 2009. Hierop hebben de appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 9 oktober 2009 ter zitting behandelde.

De Raad van State overwoog dat de appellanten hun huishoudelijk afval op een onjuist tijdstip ter inzameling hadden aangeboden, in strijd met de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004. De appellanten stelden dat zij hun afval op donderdag 25 september 2008 na 21.30 uur hadden aangeboden, maar dat het niet was opgehaald. De Raad van State oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de appellanten verantwoordelijk waren voor het aanbieden van hun afval volgens de geldende regels. De Raad concludeerde dat de appellanten artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 hadden overtreden, en dat de kosten van de bestuursdwang terecht aan hen in rekening waren gebracht.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 november 2009.

Uitspraak

200901734/1/M1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) zijn beslissing om op 27 september 2008 jegens [appellant A] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 60,00) voor rekening van [appellant A] komen.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G. Sloote, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (hierna: Afvalstoffenverordening 2004) wordt onder ter inzameling aanbieden verstaan de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge uitvoeringsbesluit XII van het Verzameluitvoeringsbesluit dat is vastgesteld krachtens de Afvalstoffenverordening 2004, wordt het restafval en GFT-afval dat bij elk perceel afzonderlijk wordt ingezameld op dinsdag en vrijdag op het Domplein opgehaald en kan dit afval vanaf 21.30 uur op de dag voorafgaand aan de dag van inzameling worden aangeboden maar uiterlijk vóór 08.00 uur op de dag van inzameling.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen, die op zaterdag 27 september 2008 is aangetroffen op het Domplein te Utrecht. Volgens het college is de huisvuilzak, blijkens daarin aangetroffen materiaal met adresgegevens van [appellant A], afkomstig van [appellanten] en hebben zij deze huisvuilzak in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 ter inzameling aangeboden. Volgens het college is het de verantwoordelijkheid van [appellanten] er voor te zorgen, dat het van hen afkomstige afval niet in strijd met de regels wordt aangeboden, hetgeen betekent dat wanneer de inzameldienst het afval niet inzamelt en [appellanten] dit niet aan de Dienst Stadswerken bekend maken zij het door hen aangeboden afval weer mee naar huis moeten nemen. Bij het bestreden besluit heeft het college het besluit van 30 september 2008 gehandhaafd.
2.3. [appellanten] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aangetroffen afvalstoffen door hen op een onjuist tijdstip ter inzameling zijn aangeboden. Zij betogen dat zij hun huishoudelijk afval op donderdag 25 september 2008 na 21.30 uur hebben aangeboden. Toen [appellanten] op vrijdag 26 september 2008 in de namiddag van hun werk thuiskwamen, constateerden zij dat het huishoudelijk afval niet was opgehaald. Omdat het telefonisch melden bij de gemeente Utrecht van het niet ophalen van de vuilniszakken vrijdag na kantoortijd en in het weekeinde niet mogelijk is, hebben zij dit niet kunnen doen en omdat het huisvuil van [appellanten] samen met het huisvuil van buurtbewoners op een gezamenlijk punt op het Domplein wordt gedeponeerd, konden zij hun vuilniszak niet met zekerheid herkennen en hebben zij hun vuilniszak op zaterdag 27 september 2008 temidden van de andere vuilniszakken op het Domplein laten staan.
2.4. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.5. Gelet op het verhandelde ter zitting staat naar het oordeel van de Afdeling niet vast dat op vrijdag 26 september 2008 op het door [appellanten] bewoonde deel van het Domplein door de inzameldienst geen vuilniszakken zijn opgehaald. Namens het college is ter zitting aangevoerd dat uit de registratie van de inzameldienst blijkt dat op vrijdag 26 september 2008 het huisvuil op het Domplein op normale wijze is ingezameld en dat op zaterdag 27 september 2008 slechts één vuilniszak op het door [appellanten] bewoonde deel van het Domplein is aangetroffen. Nu [appellanten] ter zitting niet zijn verschenen om deze gang van zaken zo nodig op overtuigende wijze te weerspreken, gaat de Afdeling uit van de juistheid van deze namens het college gedane mededeling. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom [appellanten] hun vuilniszak niet hebben teruggenomen in plaats van deze te laten staan op het Domplein, hetgeen ertoe heeft geleid dat de vuilniszak ook zaterdag 27 september 2008 buiten is blijven staan totdat deze door de inzameldienst is aangetroffen en verwijderd.
2.6. Dit betekent dat [appellanten] artikel 20, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2004 hebben overtreden. Gelet op hetgeen onder 2.5 is vermeld heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten ten laste van [appellanten] behoorden te komen.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
159-209.