ECLI:NL:RVS:2009:BK2903

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906372/1/H1 en 200906372/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling voor bouwproject voor begeleid wonen en dagactiviteiten in Valkenburg aan de Geul

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vrijstelling die het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul heeft verleend aan Leudal Ontwikkeling II B.V. voor de bouw van een gebouw voor begeleid wonen en een gebouw voor dagactiviteiten op het perceel Vroenhof 86 te Valkenburg aan de Geul. Het college verleende op 18 maart 2008 vrijstelling op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en op 28 mei 2008 bouwvergunning voor de realisatie van deze gebouwen. Tegen deze besluiten hebben verschillende verzoekers bezwaar gemaakt, wat leidde tot een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 3 juli 2009, waarin de voorzieningenrechter de bezwaren gegrond verklaarde en het college opdroeg een nieuw besluit te nemen.

De Raad van State heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld op 22 oktober 2009. De voorzitter heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van de WRO vrijstelling heeft verleend. De voorzitter heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat voor de aanpassingen van het bouwplan geen nieuwe bouwaanvraag nodig was, omdat deze van ondergeschikt belang waren. Ook is geoordeeld dat de voorzieningenrechter niet ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van de omwonenden over privacy en geluidsoverlast.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de appellanten gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd, het besluit van 4 augustus 2009 vernietigd en het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2009 ongegrond verklaard. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen. Het college is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoeker F en moet griffierecht vergoeden aan de appellanten.

Uitspraak

200906372/1/H1 en 200906372/2/H1.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [verzoeker D], [verzoeker E] en [verzoeker F], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant D] en [appellant C], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 3 juli 2009 in zaak nrs. 09/764, 08/2153, 09/759 en 09/31 in het geding tussen:
1. [verzoeker A], [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [verzoeker B], [verzoeker C], [appellant A], [appellant B], [wederpartij E], [appellant C], [appellant D], [verzoeker D], [verzoeker E]
2. [verzoeker F]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) aan Leudal Ontwikkeling II B.V. (hierna: Leudal) vrijstelling verleend voor het bouwen van een gebouw voor begeleid wonen en een gebouw voor dagactiviteiten op het perceel Vroenhof 86 te Valkenburg aan de Geul.
Bij besluit van 28 mei 2008 heeft het college aan Leudal bouwvergunning verleend voor het bouwen van die gebouwen.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [appellant A], [appellant B],[appellant C], [appellant D], [verzoeker D] en [verzoeker E] (hierna: [verzoeker A] en anderen) en [verzoeker F] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2009, verzonden op 16 juli 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, de door [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 18 november 2008 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het college de door [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen tegen het besluit van 28 mei 2008 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van 3 juli 2009 hebben [appellant A], [appellant B], [appellant D] en [appellant C] (hierna: [appellant A] en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brieven, bij de rechtbank Maastricht ingekomen op 3 september 2009 onderscheidenlijk 15 september 2009, hebben [verzoeker A] en anderen en [verzoeker F] beroep ingesteld tegen het besluit van 4 augustus 2009. De rechtbank heeft de beroepen ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, hebben [verzoeker A] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2009, heeft [verzoeker F] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 1 oktober 2009 heeft Leudal een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het college het besluit van 4 augustus 2009 gewijzigd.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 oktober 2009, waar [verzoeker F], in persoon en bijgestaan door mr. M.A. de Boer, en [verzoeker A] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker A], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A.M.C. Goossens en L.L.M.J. Hardy, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Leudal, vertegenwoordigd door mr. dr. R.J.P. Schobben, advocaat te Heerlen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan, dat voorziet in een gebouw met vierentwintig wooneenheden voor begeleid wonen en een gebouw ten behoeve van dagactiviteiten voor vijfentwintig personen, is in strijd met het bestemmingsplan "Kernen Valkenburg aan de Geul" (hierna: het bestemmingsplan). Om realisering ervan mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.3. [appellant A] en anderen betogen tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de aanpassingen van het bouwplan die zijn aangebracht na de advisering door de welstandscommissie geen nieuwe bouwaanvraag was vereist. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat die aanpassingen van zeer geringe omvang en ondergeschikt belang zijn. Voor dergelijke wijzigingen is volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2009 in zaak nr. 200900535/1/H1; www.raadvanstate.nl) geen nieuwe bouwaanvraag nodig.
2.4. [appellant A] en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in het besluit van 18 november 2008 ten onrechte niet is ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan.
2.4.1. In de rapportage "Ruimtelijke Onderbouwing in het kader van Art. 19 lid 2 WRO voor de nieuwbouw van een wooncomplex met dagcentrum op een perceel gelegen aan de Vroenhof 86 te Houthem, gemeente Valkenburg aan de Geul" (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) van 12 november 2007 noch in het besluit op bezwaar van 18 november 2008 heeft het college gemotiveerd waarom het bouwplan stedenbouwkundig gezien inpasbaar is. Gelet op het in artikel 19, tweede lid, van de WRO neergelegde vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing lag dit wel op zijn weg. De verwijzing in de ruimtelijke onderbouwing en het besluit op bezwaar naar het positieve advies van de Welstands- en monumentencommissie, district Mergelland, van 27 september 2007 kan niet als een zodanige motivering dienen, nu daaruit op zich zelf niet volgt dat ook uit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren tegen het bouwplan bestaan.
Het betoog slaagt.
2.5. Anders dan [appellant A] en anderen verder betogen, heeft de voorzieningenrechter in het betoog dat het bouwplan de privacy van omwonenden aantast terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling heeft kunnen verlenen. Gelet op de afstand van de beoogde gebouwen tot de grens van het meest nabij gelegen woonperceel, zo'n 32 m, is niet aannemelijk dat het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op de privacy.
Wat betreft de stelling van [appellant A] en anderen dat het ventilatiesysteem van het gebouw voor dagactiviteiten onaanvaardbare geluidsoverlast zal veroorzaken, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat die niet nader is onderbouwd en reeds daarom faalt.
2.6. Het betoog van [appellant A] en anderen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 2.5.5 van de Bouwverordening van de gemeente Valkenburg aan de Geul, slaagt evenmin. Dat artikel bevat enkel een omschrijving van de wijze waarop de ligging van de voorgevelrooilijn dient te worden bepaald en geeft zelf geen voorschriften, waaraan het bouwplan dient te voldoen.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. Nu de beslissing van de voorzieningenrechter juist is, dient de uitspraak, voor zover aangevallen, te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.8. Bij het besluit van 4 augustus 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen tegen het besluit van 28 mei 2008 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.9. [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen betogen tevergeefs dat niet van alle planvoorschriften waarmee het bouwplan in strijd is vrijstelling is verleend. Uit de ruimtelijke onderbouwing en het besluit op bezwaar van 4 augustus 2009 blijkt duidelijk dat beoogd is ten behoeve van het gehele project krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Dat in dat besluit geen minutieuze opsomming is opgenomen van alle planvoorschriften waarmee het bouwplan in strijd is, doet aan de strekking van de verleende vrijstelling niet af.
2.10. [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen betogen verder dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor het bouwplan moet worden uitgegaan van een parkeerbehoefte van dertien plaatsen en dat, nu vijftien plaatsen worden gerealiseerd, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Daartoe voeren zij aan dat het college voor de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de in de "Beleidsnota parkeernormen Valkenburg aan de Geul" van 17 december 2007 (hierna: de beleidsnota) neergelegde normen voor een verpleeg- of verzorgingshuis en voor een crèche, peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. Verder stellen zij zich op het standpunt dat het college er ten onrechte vanuit is gegaan dat maximaal vijf van de vijfentwintig plaatsen in de dagopvang zullen worden ingenomen door externen, dat wil zeggen personen die niet woonachtig zijn in het gebouw voor begeleid wonen. Volgens hen blijkt uit eerder door Leudal verstrekte informatie dat tot wel twintig externen de dagopvang zullen bezoeken, zodat meer parkeerplaatsen nodig zijn.
2.10.1. Voor gebouwen ten behoeve van begeleid wonen en dagactiviteiten als hier aan de orde zijn in de beleidsnota geen normen opgenomen. Om die reden heeft het college aansluiting gezocht bij de normen voor gebouwen met vergelijkbare functies. Wat het gebouw voor begeleid wonen betreft, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit, in aanmerking genomen dat dag en nacht begeleiding aanwezig is, gelijk kan worden gesteld met een verpleeg- of verzorgingshuis. Daarvan uitgaande, geldt een parkeernorm van 0,5 per wooneenheid en dient 60% van de parkeerplaatsen voor bezoekers beschikbaar te zijn, hetgeen neerkomt op twaalf parkeerplaatsen, waarvan zeven voor bezoekers.
Wat de dagopvang betreft, heeft het college in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de parkeernorm voor een crèche, peuterspeelzaal of kinderdagverblijf, nu de externen die daarvan gebruik zullen maken niet zelf een auto kunnen besturen en 's ochtends gelijktijdig in één taxibus worden gebracht en 's avonds weer opgehaald. Voor dergelijke voorzieningen geldt een parkeernorm van 0,8 per arbeidsplaats, exclusief zogenaamde "kiss & ride" plaatsen. Aangezien, zoals blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, in de dagopvang hetzelfde personeel werkzaam is als in het gebouw voor begeleid wonen, en daarvoor derhalve geen extra personeel wordt ingezet, en nu de externen die van de dagopvang gebruik maken met één bus worden vervoerd, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten behoeve van de dagopvang kan worden volstaan met de aanleg van één parkeerplaats. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Leudal ter zitting heeft verklaard dat het weliswaar in eerste instantie de bedoeling was om twintig plaatsen van de dagopvang in gebruik te laten nemen door externen, maar dat al in een vroeg stadium is besloten dat aantal te beperken tot maximaal vijf in verband met een ander inzicht over de verhouding tussen het gebouw voor begeleid wonen en de dagopvang. Hetgeen [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd, levert onvoldoende aanknopingspunten op voor twijfel aan de juistheid van die verklaring. Het college mocht er dan ook vanuit gaan dat maximaal vijf plaatsen van de dagopvang zullen worden gebruikt door externen.
Gelet op het voorgaande, zijn voor het bouwplan dertien parkeerplaatsen nodig. Nu ten behoeve van het bouwplan vijftien plaatsen worden gerealiseerd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Het betoog van [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen dat vijf parkeerplaatsen voor het personeel onvoldoende is, leidt niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft Leudal verklaard dat in de gebouwen maximaal zeven personen tegelijkertijd werkzaam zullen zijn. Nu twee parkeerplaatsen meer worden aangelegd dan volgens de parkeernormen van de beleidsnota is vereist, is, zelfs indien alle personeelsleden met de auto naar hun werk komen, voldoende parkeergelegenheid beschikbaar.
Het betoog faalt.
2.11. Anders dan [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen voorts betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat als gevolg van het bouwplan een zodanig onveilige verkeerssituatie ontstaat, dat het college de vrijstelling niet in redelijk heeft kunnen verlenen. Gelet op foto's en tekeningen van de situatie ter plaatse en de daarop ter zitting door het college en Leudal gegeven toelichting, bestaat voldoende ruimte voor het bereiken en verlaten van het terrein en het parkeren daarop, zonder dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, zeker nu niet meer dan vijf externen van de dagopvang gebruik zullen maken.
2.12. [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen betogen wel terecht dat het college wederom niet gemotiveerd is ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan. Het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2009 is dan ook gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd.
2.13. Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het college het besluit van 4 augustus 2009 gewijzigd. Ook dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht onderwerp te zijn van dit geding.
2.14. Aan het besluit van 13 oktober 2009 ligt een gewijzigde ruimtelijke onderbouwing van 1 oktober 2009 ten grondslag, waarin wordt ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan. Volgens de ruimtelijke onderbouwing wordt met het bouwplan aangesloten op de stedenbouwkundige dynamiek van de omliggende bebouwing. De keuze van onder meer bouwhoogten, geledingen en materiaalkeuzen is afgestemd om evenwicht te behouden tussen de nieuwbouw zelf, de in de omgeving liggende woningen, het deels onbebouwde gebied aan de zuid-westzijde van de nieuwbouw en de karakteristieke dorpskern. Hiermee wordt de ruimtelijke stedenbouwkundige coherentie versterkt. Er ontstaat, aldus de ruimtelijke onderbouwing, een stedenbouwkundig cluster met drie hoofdelementen, namelijk de bestaande omliggende woonbebouwing, het tankstation en de nieuwe ontwikkeling met de daarbij behorende parkeervoorzieningen. Gelet op deze motivering is thans, anders dan [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen betogen, voldoende onderbouwd waarom het bouwplan stedenbouwkundig gezien inpasbaar is.
2.15. De door [verzoeker F] en [verzoeker A] en anderen gestelde verschillen tussen de bouwtekeningen en de ruimtelijke onderbouwing bieden voorts geen grond voor het oordeel dat het besluit van 13 oktober 2009 moet worden vernietigd. In dat verband merkt de voorzitter op dat de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen beslissend zijn voor het antwoord op de vraag voor welke bouwwerken vergunning is verleend.
2.16. Gezien het voorgaande, is het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2009 ongegrond.
2.17. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.18. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker A] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter, voor zover aangevallen;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 4 augustus 2009, kenmerk BR 6150 (4122), gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul van 4 augustus 2009, kenmerk BR 6150 (4122);
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2009 ongegrond;
VI. wijst de verzoeken af;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul tot vergoeding van bij [verzoeker F] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul aan [appellant A], [appellant B], [appellant D] en [appellant C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009
457.