ECLI:NL:RVS:2009:BK2912

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805309/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J.G.C. Wiebenga
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Meulenspie-Valkenstraat door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 november 2009 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Meulenspie-Valkenstraat" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college had op 27 mei 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Breda was vastgesteld op 18 oktober 2007. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld. Appellant sub 1 betoogde dat het plan ten onrechte voorziet in de bouw van een woning op minder dan 50 meter afstand van zijn eigen woning, terwijl appellant sub 2 aanvoerde dat het plan geen mogelijkheid biedt voor de bouw van een tweede woning op zijn perceel.

De Afdeling heeft de argumenten van beide appellanten beoordeeld. Appellant sub 1 stelde dat er toezeggingen waren gedaan over de afstand van de woning en de waarborging van zijn privacy. Het college stelde echter dat de afstand tot de voorziene woning ongeveer 25 meter bedraagt en dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat is. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze conclusie kon komen, gezien de afstand en de aanwezigheid van tuinen tussen de woningen.

Appellant sub 2 betoogde dat het voorheen geldende plan wel een bouwmogelijkheid voor een tweede woning bood, maar de Afdeling oordeelde dat het college terecht had gesteld dat de huidige situatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de belangen van de instandhouding van het Landhuizengebied Valkenstraat zwaarder wegen dan de belangen van appellant sub 2. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling beide beroepen ongegrond, waarmee de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college werd bevestigd.

Uitspraak

200805309/1/R1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2008, nummer 1340466, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Breda (hierna: de raad) bij besluit van 18 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Meulenspie-Valkenstraat" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2008, en [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2008, beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2009, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. K.T.E. Huisman, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door B.C. Coolen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, J.A. de Bokx, J. Lange en C. Prinsen, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Bij uitspraak van 9 juni 2004, zaak nrs.
200303896/1, 200303897/1 en 200303898/1, heeft de Afdeling de besluiten van het college van 22 april 2003 tot goedkeuring van de bestemmingsplannen "Om de Haenen", "Nieuwe Dorpsrand en Waterakkers" en "De Woonakker" vernietigd en zelfvoorziend goedkeuring onthouden aan deze plannen.
Ten behoeve van de nieuwe bestemmingsplannen "Om de Haenen", "Meulenspie-Valkenstraat", "Bouverijen-Woonakker" en "Waterdonken-Waterakkers" is in opdracht van het gemeentebestuur een milieueffectrapport opgesteld en is onderzoek verricht naar het verkeerssysteem in het algemeen, de mogelijke ontsluitingen van de plangebieden en de gevolgen daarvan.
2.2.1. Het plan voorziet onder meer in de bouw van ongeveer 145 woningen ten zuiden van de kern Teteringen en maakt onderdeel uit van de zogeheten VINEX-locatie Breda Noordoost - Teteringen.
Het plan is gelijktijdig met de bestemmingsplannen "Bouverijen-Woonakker" en "Waterdonken-Waterakkers" vastgesteld. Het nieuwe bestemmingsplan "Om de Haenen" is in rechte onaantastbaar. Er zijn in dat gebied reeds 358 woningen gerealiseerd.
Het college heeft het plan goedgekeurd.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] betoogt in beroep dat het plan ten onrechte voorziet in de bouw van een woning op minder dan 50 meter afstand van zijn eigen woning. In dit verband voert hij aan dat de verwachting was gewekt dat de voorziene woning op 50 meter afstand zou moeten worden gebouwd, nu dat ook in het voorheen geldende plan was opgenomen. Voorts zijn er volgens [appellant sub 1] toezeggingen gedaan dat zijn privacy zal worden gewaarborgd.
2.3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de afstand van de woning van [appellant sub 1] tot de voorziene woning ongeveer 25 meter bedraagt en dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1].
2.3.2. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 1]. Ten westen van zijn woning is aan gronden die thans een agrarisch gebruik kennen de bestemming "Woongebied" met de aanduiding "maximale goothoogte 4,5 en maximale bouwhoogte 10" toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder 2, van voornoemd planvoorschrift mogen hoofdgebouwen slechts binnen de bouwvlakken worden gebouwd en geldt een maximale goot- en bouwhoogte als aangeduid op de plankaart.
Ingevolge het tweede lid, onder d, van voornoemd planvoorschrift zijn ten behoeve van de realisatie van de uitbreidingsgebieden Meulenspie en Hoge Gouw als bijlage 1 en 2 verkavelingsschetsen toegevoegd. Deze verkavelingsschetsen zijn leidend bij de realisatie van deze deelgebieden. Wijziging in de kavelgrenzen is in geringe mate mogelijk voor het vergroten of verkleinen van kavels onder de voorwaarde dat het aantal kavels niet toe- of afneemt.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Er bestaat in het algemeen dan ook geen recht op een blijvend vrij uitzicht. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften, ook inhoudende andere afstandsmaten, voor gronden vaststellen. In het onderhavige geval heeft de raad ervoor gekozen om op de thans in agrarisch gebruik zijnde gronden woningbouw te realiseren om te voldoen aan de taakstelling in het Structuurplan Breda Noordoost-Teteringen om ongeveer 3000 woningen te realiseren.
De bouw van de voorziene woning ten westen van de woning van [appellant sub 1] zal gevolgen hebben voor zijn woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] door deze voorziene woning beperkt zullen zijn. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de afstand tussen de grens van het bouwvlak waar de woning is voorzien en de woning van [appellant sub 1] ongeveer 25 meter bedraagt en dat tussen dat bouwvlak en de woning van [appellant sub 1] niet alleen de tuin van [appellant sub 1] is gelegen, maar dat daartussen ook nog de tuin van de voorziene woning zal worden aangelegd. Voorts acht de Afdeling van belang dat blijkens de verkavelingsschets, die ingevolge artikel 3, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften onderdeel uitmaakt van het plan, slechts één kavel direct ten westen van het perceel van [appellant sub 1] is gelegen. Nu het college de gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de vorm van vermindering van privacy van [appellant sub 1] beperkt heeft kunnen achten, heeft de raad zijn toezegging, wat daar verder ook van zij, dat de privacy van [appellant sub 1] zoveel mogelijk gewaarborgd zal worden, gestand gedaan.
Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de verwezenlijking van de voorziene woning dan aan de belangen van [appellant sub 1] die hierdoor worden getroffen.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woongebied", voor zover gelegen direct ten westen van het perceel [locatie 1], niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. [appellant sub 2] betoogt in beroep dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bouwmogelijkheid voor een tweede woning op zijn perceel [locatie 2]. In dit verband voert hij aan dat het voorheen geldende plan wel in deze mogelijkheid voorzag en dat er geen ruimtelijke argumenten zijn om geen tweede woning op het perceel toe te staan. Voorts wijst hij erop dat op het aangrenzende perceel wel gebouwd mag worden.
2.5.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorheen geldende plan niet voorzag in de door [appellant sub 2] gewenste bouwmogelijkheid en dat [appellant sub 2] derhalve niet in een planologisch ongunstiger regime komt te verkeren. Voorts acht het college een tweede woning op het perceel niet wenselijk, omdat hierdoor de hoge ruimtelijke kwaliteit van het Landhuizengebied Valkenstraat wordt aangetast.
2.5.2. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 2]. Aan dit perceel zijn in het plan de bestemming "Woondoeleinden" en de dubbelbestemming "Archeologisch waardevol gebied" toegekend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met de daarbij behorende tuinen en erven, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het tweede lid, onder a, van voornoemd planvoorschrift mag de ten tijde van het van kracht worden van het plan bestaande bebouwing, met inachtneming van hetgeen in de volgende leden is gesteld, worden gehandhaafd, hersteld, veranderd, uitgebreid en vervangen.
Ingevolge het tweede lid, onder b, van voornoemd planvoorschrift mag het aantal woningen niet worden uitgebreid.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Archeologisch waardevol gebied" bestemde gronden naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Ingevolge het tweede lid is het binnen gebieden met deze bestemming niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van aldaar genoemde gevallen.
Uit de planvoorschriften volgt dat de woning van [appellant sub 2] als zodanig is bestemd en dat het niet mogelijk is om op het perceel een tweede woning op te richten.
2.5.3. In de plantoelichting staat dat het Landhuizengebied Valkenstraat historisch is gegroeid uit percelen bos waarin ruimtes zijn uitgekapt voor de bouw van vrijstaande woningen. Door de aanwezigheid van bos dat stamt uit de periode van 1750-1900 en doordat het historische padenpatroon bewaard is gebleven, heeft het Landhuizengebied Valkenstraat een hoge cultuurhistorische waarde. Daarnaast heeft het gebied ecologische waarden, met name voor broedvogels.
Voorts staat in de plantoelichting dat het Landhuizengebied Valkenstraat het meeste groen kent in het gebied Meulenspie/Valkenstraat en ook de laagste bebouwingsdichtheid. Daarmee kent het een hoge ruimtelijke kwaliteit en is het het meest landelijke deel binnen het bestemmingsplan. Binnen de gemeente Breda is het Landhuizengebied Valkenstraat uniek.
Om de hoge waarden van het Landhuizengebied Valkenstraat te beschermen wordt in het bestemmingsplan de huidige situatie zoveel mogelijk geconserveerd, waarbij de rechten die bestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt hebben gediend, aldus de plantoelichting.
2.5.4. Het woonperceel van [appellant sub 2] bestaat uit vier kadastrale percelen, te weten de percelen, kadastraal bekend gemeente Teteringen, sectie B, nummers 2787, 1529, 2793 en 2857. De percelen 2787, 1529 en 2793 waren gelegen in het voorheen geldende bestemmingsplan "Landhuizengebied Valkenstraat", vastgesteld door de raad van de gemeente Teteringen bij besluit van 21 november 1985 en goedgekeurd door het college bij besluit van 16 september 1986. Aan deze gronden was de bestemming "Woondoeleinden I (vrijstaande landhuizen)" toegekend. Het perceel 2857 was gelegen in het voorheen geldende bestemmingsplan "Sportkomplex De Gouwen", vastgesteld door de raad van de gemeente Teteringen bij besluit van 16 augustus 1977 en goedgekeurd door het college bij besluit van 2 augustus 1978. Aan dit perceel was de bestemming "Sportterrein" toegekend.
Niet in geschil is dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Landhuizengebied Valkenstraat" de mogelijkheid tot splitsing van een woonperceel was opgenomen ten einde een nieuwe woning te realiseren mits de oppervlakte van de beide bouwpercelen na splitsing ten minste 5.000 m² bedroeg. Evenmin is in geschil dat de gronden van [appellant sub 2] die binnen de grenzen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Landhuizengebied Valkenstraat" waren gelegen een totale oppervlakte hadden van minder dan 10.000 m². Gelet hierop bestond voor [appellant sub 2] niet de mogelijkheid zijn woonperceel te splitsen ten einde een tweede woning te bouwen. Dat [appellant sub 2] eveneens de eigendom heeft verworven van het aangrenzende perceel 2857, dat feitelijk door hem wordt gebruikt als deel van het woonperceel, maakt dit niet anders. Dit perceel was immers gelegen binnen de grenzen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Sportcomplex De Gouwen" op grond waarvan de bouw van een burgerwoning ter plaatse niet was toegestaan. Ook het betoog van [appellant sub 2] dat het perceel 2857 slechts is aangekocht met het oog op het vergroten van zijn woonperceel tot boven de 10.000 m² leidt niet tot een ander oordeel, aangezien deze aankoop de planologische mogelijkheden binnen het bestemmingsplan "Landhuizengebied Valkenstraat" niet raakt.
2.5.5. Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan [appellant sub 2] betoogt, het onder het voorheen geldende planologische regime niet mogelijk was om het perceel [locatie 2] te splitsen en aan beide percelen een bouwmogelijkheid voor een woning toe te kennen. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat [appellant sub 2] in zoverre niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. Nu voorts het perceel is gelegen in een archeologisch waardevol gebied, het gebied volgens de plantoelichting een hoge cultuurhistorische en ecologische waarde kent en uniek is binnen de gemeente Breda, hetgeen [appellant sub 2] heeft erkend, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen bij de instandhouding van het Landhuizengebied Valkenstraat zwaarder wegen dan de belangen van [appellant sub 2] om op zijn perceel een tweede woning te bouwen. In de enkele stelling van [appellant sub 2] dat de bouw van een tweede woning niet ten koste zal gaan van de cultuurhistorische en ecologische waarden en dat voorts rekening kan worden gehouden met omwonenden ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook het betoog van [appellant sub 2] dat ten behoeve van een aangrenzend perceel wel een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een woning kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat niet in geschil is dat dit perceel destijds een grotere oppervlakte had dan 10.000 m² en de bouwvergunning is verleend onder de vigeur van het bestemmingsplan "Landhuizengebied Valkenstraat".
2.5.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de dubbelbestemming "Archeologisch waardevol gebied" ter plaatse van het perceel [locatie 2] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
533.