ECLI:NL:RVS:2009:BK2919

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902852/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor woningbouw op perceel in Westvoorne

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne op 26 februari 2008 een verzoek van [appellant] om vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een woning op een perceel te [plaats] geweigerd. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 24 juni 2008. De rechtbank Rotterdam heeft op 9 maart 2009 het beroep van [appellant] tegen deze weigering ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 11 november 2009 werd behandeld.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan 'Partieel Uitbreidingsplan, regelende de bestemming in onderdeelen van gronden gelegen in en nabij het "Kruninger Gors"' van toepassing is op het perceel. De bestemming 'L' houdt in dat het perceel bestemd is voor de uitoefening van een tuinbouwbedrijf, met de mogelijkheid om één eengezinshuis en één schuurtje op te richten. Aangezien het perceel kleiner is dan de vereiste ¾ ha en [appellant] geen tuinbouwbedrijf uitoefent, maar een toeleveringsbedrijf, is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan niet ten dienste staat van een tuinbouwbedrijf. Het college heeft in het primaire besluit abusievelijk gesproken van een bedrijfswoning, maar dit is hersteld in de beslissing op bezwaar. Het betoog van [appellant] dat het college een nieuw besluit had moeten nemen, werd door de rechtbank verworpen op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State concludeert dat de rechtbank het hoger beroep van [appellant] terecht ongegrond heeft verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

200902852/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2009
in zaak nr. 08/3184 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) [appellant] vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2009, verzonden op 11 maart 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A. Bakker, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Slaats, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Partieel Uitbreidingsplan, regelende de bestemming in onderdeelen van gronden gelegen in en nabij het "Kruninger Gors"' (hierna: "Kruninger Gors").
2.2. Anders dan [appellant] betoogt heeft de rechtbank aan de hand van de plankaart, zoals ter zitting is gebleken, terecht vastgesteld dat op het perceel de bestemming 'L' rust. Blijkens de legenda van de plankaart betekent dit dat het perceel is bestemd voor de uitoefening van een tuinbouwbedrijf met een minimale bedrijfsgrootte van ¾ ha en dat op het perceel één eengezinshuis mag worden opgericht ten dienste van het bedrijf, alsmede één schuurtje. Dat het perceel kleiner is dan ¾ ha doet daar niet aan af. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank, dat [appellant] na bestudering van de plankaart en de kopie die hij daarvan had overgelegd, ook tot de conclusie is gekomen dat op het perceel de bestemming 'L' rust.
2.3. Vast staat dat [appellant] op het perceel geen tuinbouwbedrijf uitoefent, maar een toeleveringsbedrijf voor brandstoffen, bouwmaterialen, gereedschappen en soortgelijke materialen en producten, voornamelijk gericht op de verblijfrecreatieve accommodatie, waarvoor bij besluit van 25 maart 2003 vrijstelling en bouwvergunning is verleend.
2.4. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwplan voor de woning niet ten dienste staat van een tuinbouwbedrijf en derhalve in strijd is met het bestemmingsplan.
Dat het college in het primaire besluit van 26 februari 2008 abusievelijk spreekt van een bedrijfswoning is bij de beslissing op bezwaar van 24 juni 2008 hersteld. Het betoog van [appellant] dat het college hierin aanleiding had moeten vinden voor herroeping van het besluit van 26 februari 2008 en het nemen van een nieuw primair besluit op de aanvraag om bouwvergunning, heeft de rechtbank onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht over de heroverweging van het besluit in bezwaar, terecht verworpen.
2.4.1. Het betoog van [appellant] dat artikel 19, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) zich tegen het verlenen van vrijstelling van het uit 1947 daterende bestemmingsplan verzet, faalt, omdat op 16 november 2007, derhalve voor het nemen van het primaire besluit van 26 februari 2008, het ontwerpbestemmingsplan "Kruiningergros" tot herziening van het bestemmingsplan "Kruninger Gros" ter inzage is gelegd.
Weliswaar heeft [appellant] niet expliciet om vrijstelling verzocht, zoals hij aanvoert, maar ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
2.5. [appellant] heeft bij de rechtbank en in hoger beroep geen inhoudelijke gronden tegen de weigering van het college om vrijstelling te verlenen, aangevoerd. Deze weigering is dan ook niet in het geding.
2.6. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd biedt evenmin aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht heeft geweigerd.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
202.