200902911/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de Belangenvereniging van A tot Z, gevestigd te Middelburg,
2. [appellant sub 2], wonend te Middelburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 12 maart 2009
in zaken nrs. 08/393 en 08/446 in het geding tussen:
de Belangenvereniging van A tot Z en [appellant sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg.
Bij besluit van 8 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelburg (hierna: het college) aan de gemeente Middelburg vergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen van de binneninrichting van de panden op de percelen plaatselijk bekend als Koningstraat 4, 6, 14, 16, en 18 te Middelburg (hierna: de panden).
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het college het door de Belangenvereniging van A tot Z (hierna: de Belangenvereniging) en
[appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de gemeente Middelburg met toepassing van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 wederom vergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen van de binneninrichting van de panden.
Bij uitspraak van 12 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) de door de Belangenvereniging en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Belangenvereniging en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2009, waar de Belangenvereniging, vertegenwoordigd door [secretaris], [appellant sub 2], in persoon, beide vertegenwoordigd door mr. dr. A. Holleman, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door R.J.H. Kwekkeboom en ing. J.J. Marijs, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid van de Bouwverordening van de gemeente Middelburg (hierna: de Bouwverordening) is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen gebouwen in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning op grond van een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
2.2. Ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 is het in beschermde stads- of dorpsgezichten verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Monumentenverordening 2007 van de gemeente Middelburg (hierna: de Monumentenverordening) is het verboden in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:
a. bouwwerken te verstoren, plaatsen, op te richten, af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. bouwwerken te herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het stads- of dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;
c. onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen, erfafscheidingen - niet zijnde een bouwwerk - te wijzigen.
2.4. De Middelburgse binnenstad, waartoe de Koningstraat behoort, is in september 1985 door de minister aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ter bescherming van dit beschermd stadsgezicht heeft de gemeenteraad van Middelburg op 6 juli 1992 het bestemmingsplan Stadsgezicht" vastgesteld.
2.5. Anders dan de Belangenvereniging en [appellant sub 2] betogen is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat geen van de in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening genoemde weigeringsgronden zich hier voordoet.
Artikel 11 van de Monumentenwet 1988 mist hier toepassing, omdat geen sprake is van een beschermd monument als bedoeld in dat artikel, maar van een beschermd stadsgezicht. Een vergunning ingevolge de Monumentenverordening is evenmin vereist. Het betreft hier niet een gemeentelijk stadsgezicht maar een door de minister aangewezen stadsgezicht, in verband waarmee het college de sloopvergunning met toepassing van artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 heeft verleend.
De stelling van de Belangenvereniging en [appellant sub 2] dat de gemeente de aanvraag om sloopvergunning heeft ingediend om het kraken van de panden tegen te gaan, kan, gelet op het limitatief-imperatief karakter van artikel 8.1.6 van de Bouwverordening, geen doel treffen. Hetzelfde geldt met betrekking tot hun stelling inzake de bepalingen van de Leegstandswet omdat de wet evenmin wordt genoemd in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening. Nu geen van de weigeringsgronden van artikel 8.1.6 zich voordoet, kan het in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde verbod van détournement de pouvoir niet aan de verlening van de sloopvergunning in de weg staan. De stelling dat het college in strijd met dit verbod heeft gehandeld, kan, daargelaten de juistheid daarvan, dan ook niet leiden tot het door de Belangenvereniging en [appellant sub 2] beoogde doel.
De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat het college gehouden was tot verlening van de gevraagde sloopvergunning.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. In hoger beroep hebben de Belangenvereniging en [appellant sub 2] , evenals in beroep, verzocht om vergoeding van schade op de voet van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Een dergelijke schadevergoeding kan alleen worden toegekend indien het (hoger) beroep gegrond wordt verklaard. Die situatie doet zich niet voor, zodat de verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009