200901023/1/R3.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft de raad van de gemeente Heusden (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Elshout, herziening 2008" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2009, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 april 2009 heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers, en de raad, vertegenwoordigd door ing. W.A. van der Haven, ambtenaar in dienst van de gemeente zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger.
2.1. Het plan voorziet in de herziening van delen van het bestemmingsplan "Elshout, herziening 2006", waaronder het vergroten van het bebouwingsvlak ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats].
2.2. [appellant] verzet zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden -A-" ter plaatse van het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), voor zover dit voorziet in een vergroting van het op deze bestemming aangeduide bebouwingsvlak met 10 meter. Deze uitbreiding van het bebouwingsvlak, die verband houdt met de door de eigenaar van het perceel noodzakelijk geachte uitbreiding van een potstal aan de noordzijde van het perceel, gaat ten koste van gronden met de bestemming "Natuurlandschappelijk waardevol gebied -N-".
[appellant] betoogt dat er uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering geen noodzaak bestaat tot vergroting van het betreffende bebouwingsvlak. In dit verband voert hij aan dat de milieuvergunning voor het houden van 115 vleesstieren ten behoeve van het op het perceel gevestigde bedrijf op 4 oktober 2006 is vernietigd en dat op 16 december 2008 een melding is geaccepteerd voor 29 stieren, 15 zoogkoeien en 10 stuks jongvee. Nu volgens [appellant] uitbreiding van de rundveehouderij in verband met milieuwetgeving niet mogelijk is, is de noodzaak tot uitbreiding van het bebouwingsvlak onvoldoende gemotiveerd. Bovendien is op 10 juli 2008 reeds bouwvergunning verleend voor het realiseren van een potstal binnen het bestaande bebouwingsvlak.
[appellant] betoogt voorts dat het plandeel in strijd is met het ter plaatse geldende Reconstructieplan Maas en Meierij van 22 april 2005 (hierna: het reconstructieplan). Hij voert hiertoe aan dat het bedrijf op het perceel moet worden aangemerkt als een intensieve veehouderij zoals gedefinieerd in het reconstructieplan. Binnen het extensiveringsgebied, waarin het bedrijf is gelegen, is uitbreiding van een intensieve veehouderij, zijnde een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, volgens het reconstructieplan in beginsel niet toegestaan.
De vergroting van het bebouwingsvlak is volgens [appellant] ook in strijd met de "Paraplunota ruimtelijke ordening" van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) van juli 2008 (hierna: de Paraplunota). [appellant] betoogt dat het plandeel volgens de Paraplunota is gelegen in het gebied "GHS-landbouw", leefgebied van kwetsbare soorten, waar volgens provinciaal beleid bouwblokken van niet-grondgebonden bedrijven in beginsel niet mogen worden uitgebreid.
Voorts is naar de mening van [appellant] niet meegewogen dat de vergroting van het bebouwingsvlak leidt tot een aantasting van het achter het bebouwingsvlak gelegen natuurlandschappelijk waardevolle gebied.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van het bebouwingsvlak met ongeveer 10 meter aan de noordzijde van het perceel gericht is op een praktische, flexibele invulling van de potstal en noodzakelijk is met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat de rundveehouderij, bestaande uit vleesstieren, zoogkoeien en vrouwelijk jongvee, voldoet aan de in het reconstructieplan en in het streekplan opgenomen definitie van een grondgebonden agrarisch bedrijf nu het agrarisch bedrijf voor de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengende vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf in het kader van onder meer voedervoorziening en mestafzet. In dit verband voert de raad aan dat het vee vanuit de open potstal uitloopt op het grasland direct grenzend aan de potstal. Bovendien zijn gras en maïs, welke in de directe omgeving van de potstal worden geteeld, de hoofdbestanddelen van het voer van de vleesstieren, de zoogkoeien en het jongvee. Volgens de raad is de voorziene uitbreiding derhalve niet in strijd met het provinciale beleid.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat de uitbreiding van het bebouwingsvlak evenmin aantasting van de belangen of de gebruiksmogelijkheden van [appellant] met zich brengt noch een onevenredige aantasting van de natuurwaarden in het aangrenzende gebied tot gevolg heeft.
2.4. Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college goedkeuring onthouden aan de begrenzing van het bebouwingsvlak op het perceel. Het college stelde zich daarbij op het standpunt dat uit de voorgenomen wijze van bedrijfsvoering blijkt dat sprake zal zijn van een grondgebonden agrarisch bedrijf en dat een uitbreiding van het bebouwingsvlak met 10 meter ten behoeve van een dergelijk bedrijf niet in strijd is met het provinciaal planologisch beleid inzake het reconstructieplan en het daarin opgenomen agrarische vestigingsbeleid.
In het thans voorliggende plan heeft de raad dit standpunt overgenomen. [appellant] heeft, in aanmerking genomen de door de raad gegeven toelichting op de bedrijfsvoering zoals hiervoor in 2.3 uiteengezet, niet aannemelijk gemaakt dat de raad het standpunt van het college niet had mogen volgen.
Aangezien grondgebonden agrarische bedrijven in het gebied GHS-landbouw blijkens paragraaf 4.7.3 van de Paraplunota hun bouwblok in beginsel mogen uitbreiden met 15%, is de in het plan opgenomen vergroting van het bebouwingsvlak op het perceel met 10 meter evenmin in strijd met de Paraplunota.
2.4.1. Blijkens de voorafgaand aan het bestreden besluit ingediende melding Besluit Landbouw Milieubeheer is op de uitbreiding van het bebouwingsvlak een loods voorzien voor de opslag van hooi, stro en gras en zal deze loods dienst doen als machine- en werktuigenberging. Daarmee kunnen alle aanwezige dieren, anders dan voorheen, in de gehele reeds bestaande stal worden gehuisvest. In verband met het dierenwelzijn is het volgens de melding praktisch niet mogelijk de potstal nog gedeeltelijk voor opslag te gebruiken. Het aantal te huisvesten dieren blijft ongewijzigd.
De Afdeling is van oordeel dat de raad onder deze omstandigheden, waarbij wordt beoogd dezelfde veestapel ruimer te huisvesten en te scheiden van machines, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een praktische en flexibele invulling de relatief geringe vergroting van het bebouwingsvlak rechtvaardigt. Daarbij is in aanmerking genomen dat blijkens het bestreden besluit de uitbreiding geen aantasting van de belangen of gebruiksmogelijkheden van [appellant] met zich brengt.
2.4.2. Voor zover [appellant] zich verzet tegen aantasting van de natuurwaarden van het aangrenzende, als natuurlandschappelijk waardevol bestemd gebied, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van het bebouwingsvlak met 10 meter, gelet op de omvang van het natuurgebied dat zich uitstrekt over enkele kilometers, geen onevenredige aantasting van de natuurlandschappelijke waarde van dit gebied met zich brengt.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009