ECLI:NL:RVS:2009:BK2936

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901965/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Woudenberg Dorp door college van gedeputeerde staten van Utrecht

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Woudenberg Dorp" door het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Het college heeft op 27 januari 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Woudenberg op 29 mei 2008 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De eerste appellant betoogt dat de goedkeuring van het plandeel met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid III ex art. 11 WRO" onterecht is, omdat dit leidt tot de bouw van meer woningen dan eerder was toegestaan en de ontsluitingsweg niet meer aansluit bij de bestaande infrastructuur. De tweede appellant stelt dat haar bedrijf ten onrechte niet volledig is bestemd in het bestemmingsplan, wat haar uitbreidingsmogelijkheden zou beperken.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 september 2009. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling stelt vast dat de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een onaanvaardbare woonmilieu en dat de verkeershinder verwaarloosbaar is. Wat betreft de tweede appellant oordeelt de Afdeling dat de begrenzingen van het plan in overeenstemming zijn met het gemeentelijk en provinciaal beleid en dat de bestaande bedrijfsactiviteiten niet onterecht zijn ingedeeld.

De conclusie van de Raad van State is dat de beroepen van beide appellanten ongegrond zijn. De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Utrecht.

Uitspraak

200901965/1/R2.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te [woonplaats], [vennoot B], wonend te [woonplaats], en [vennoot C], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2008 (lees: 27 januari 2009) heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudenberg (hierna: de raad) bij besluit van 29 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Woudenberg Dorp".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2009, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2009, beroep ingesteld. [appellante sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brieven van 25 maart 2009 en van 22 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2009, waar [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Karens, advocaat te Ede, en vergezeld door haar directeur, [vennoot A], en het college, vertegenwoordigd door ing. P.A. Regter, ambtenaar in dienst van de provincie zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door M. Valé, ambtenaar in dienst van de gemeente.
Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid III ex art. 11 WRO" ter plaatse van de gronden naast en achter de boerderij aan de [locatie 1]. Hij voert daartoe aan dat de wijzigingsbevoegdheid voorziet in de bouw van vier woningen, hetgeen aanzienlijk meer is dan de twee woningen die in het voorheen geldende plan waren voorzien.
Voorts is de in het voorheen geldende plan ingetekende ontsluitingsweg voor de nieuwbouwlocatie, die aansloot bij de bestaande Van Gendtlaan, verdwenen en dient de noodweg langs zijn woning nu als definitieve ontsluitingsweg voor de nieuwbouwlocatie naar de Voorstraat. De daarvoor door de raad aangedragen argumenten, te weten het behoud van bestaand groen tussen de Voorstraat en de Van Gendtlaan en de geringe gevolgen voor het verkeer op de Voorstraat, acht [appellant sub 1] niet steekhoudend. Hij stelt dat bij een ander bouwplan in de omgeving wel wordt aanvaard dat dit ten koste gaat van groen en voorts dat de Voorstraat wel degelijk hinder zal kunnen ondervinden van een extra aansluiting.
Voorts gaat de wijzigingsbevoegdheid volgens hem ten koste van de karakteristieke panden aan de [locatie 1 en 2]. De daartussen gelegen ontsluitingsweg tast het aanzien en de waarde van deze panden aan, aldus [appellant sub 1].
2.3. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat de voorziene woningbouw op het perceel van de [locatie 1] in beginsel in overeenstemming is met het provinciaal streven naar zorgvuldig ruimtegebruik, welke niet tot een onaanvaardbare bebouwingsdichtheid zal leiden in vergelijking met de omliggende bebouwing.
Voorts heeft de raad in zijn reactie te kennen gegeven dat de bestaande noodweg in het wijzigingsgebied is opgenomen, zodat de ontsluitingsweg eventueel verlegd kan worden naar het perceel van de [locatie 1] en de bestaande noodweg gewijzigd kan worden in bijvoorbeeld de bestemming "Tuinen" of "Wonen". Volgens de raad legt de wijzigingsbevoegdheid de noodweg derhalve juist niet vast met een definitieve bestemming.
2.4. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef, onder a, onder c en onder f, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming en de bebouwingsbepalingen ter plaatse van de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "Wijzigingsgebied III ex artikel 11 WRO", te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Verkeer" met inachtneming van de bepalingen dat binnen het wijzigingsgebied niet meer dan vier woningen zijn toegestaan, die op een afstand van minimaal 8 meter van de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden gebouwd en dat ten behoeve van de ontsluiting van het woongebied een weg is toegestaan met een breedte van maximaal vijf meter.
2.5. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aantal van vier woningen in relatie tot de omvang van het betreffende perceel tot een woningdichtheid zal leiden die in evenwicht is met het omringende stedelijke gebied. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de wijzigingsvoorwaarden is opgenomen dat de nieuwe woningen op acht meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens moeten worden gebouwd om een zekere afstand tussen deze en de bestaande woningen te garanderen. Deze afstand is, naar het college in redelijkheid heeft kunnen stellen, niet zodanig, dat de vrees voor een onaanvaardbaar woonmilieu reëel is te achten.
Anders dan [appellant sub 1] veronderstelt dient de noodweg niet als definitieve ontsluitingsweg voor de nieuw te bouwen woningen, doch voorziet de wijzigingsbevoegdheid erin deze te verplaatsen naar het perceel [locatie 1]. Overigens is dit blijkens de mededeling ter zitting inmiddels ook van de zijde van de raad schriftelijk toegezegd. Het college heeft zich in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het voorheen geldende plan ingetekende ontsluitingsweg ongewenst is, omdat deze daarmee de groene structuur doorsnijdt, die in het plan is aangewezen als groene verbindingszone. Het daarvoor geldende beleid verzet zich tegen versnippering. Voorts heeft de raad aangegeven dat het door [appellant sub 1] bedoelde bouwplan elders in de groenstrook voorziet in vervanging van woningen en geen afbreuk doet aan deze strook. Dit komt de Afdeling niet onaannemelijk voor.
Met betrekking tot de verkeershinder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aantal van vier woningen dat met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ontsloten wordt op de Voorstraat, zo gering is dat de toename van verkeer op de Voorstraat verwaarloosbaar is.
Nu het karakteristieke pand aan de [locatie 2] buiten de aanduiding van de wijzigingsbevoegdheid valt, berust de stelling van [appellant sub 1] dat het plan ten koste gaat van deze woning in zoverre op een onjuiste lezing van de planvoorschriften. Het pand [locatie 1] is in het plan als zodanig bestemd. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid betekent dan ook niet zonder meer dat dit pand verdwijnt. Blijkens de zienswijzennota is de raad met [appellant sub 1] van mening dat het historisch aanzicht van het perceel in stand moet worden gehouden. De wenselijkheid van een woning op het voorste deel aan de Voorstraat zal volgens de raad evenwel pas beoordeeld kunnen worden op grond van een concreet bouwplan. Tegen een daarvoor opgesteld wijzigingsplan staan voor [appellant sub 1] afzonderlijke rechtsmiddelen open.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.7. [appellante sub 2] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel ter plaatse van haar perceel aan de [locatie 3]. Aan dit plandeel is de bestemming "Bedrijf-2 (B-2)" met de aanduiding "vervaardigen machines (vm)" toegekend. Volgens [appellante sub 2] leidt de goedkeuring van de begrenzing van dit plandeel ertoe dat haar bedrijf voor zover gelegen op het kadastrale perceel […] is bestemd in het bestemmingsplan "Woudenberg Dorp" en voor zover gelegen op het kadastrale perceel […] is bestemd in het bestemmingsplan "Buitengebied". In dit verband voert [appellante sub 2] aan dat beide plannen verschillende regelingen kennen ten aanzien van bebouwing. Volgens [appellante sub 2] dient haar bedrijf met beide percelen in zijn geheel positief te worden bestemd in het bestemmingsplan "Buitengebied" dan wel in het bestemmingsplan "Woudenberg Dorp".
[appellante sub 2] betoogt voorts dat het bedrijf volgens de bedrijveninventarisatielijst in de plantoelichting de SBI-code 29 heeft gekregen. In de bij de planvoorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, die gebaseerd is op de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2e druk, 2001, valt de onder deze code begrepen vervaardiging van machines en apparaten met een productieoppervlak kleiner dan 2.000 m2 onder milieucategorie 3.2. Ten onrechte is in de planvoorschriften aan het bedrijf de milieucategorie 3.1 toegekend, aldus [appellante sub 2].
Gelet op de omstandigheid dat het bedrijf ook reparaties voor particulieren uitvoert, is [appellante sub 2] voorts van mening dat aan het bedrijf eveneens de SBI-code 52.7 met milieucategorie 1 dient te worden toegekend.
2.8. Volgens het college komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van het plan en doen de begrenzingen van het plan recht aan de uitgangspunten van gemeentelijk en provinciaal ruimtelijk beleid. In navolging van de raad stelt het college zich op het standpunt dat voor de begrenzingen van het plan aansluiting is gezocht bij de rode contour zoals die in het streekplan is opgenomen. Bij de bepaling van het plangebied zijn de functionele kenmerken van gronden leidend geweest boven kadastrale eigendommen. In dit verband voert het college aan dat er tussen het bedrijfsgedeelte en het overige dorpsgebied een zodanige samenhang bestaat dat het zuidelijke perceel […] ruimtelijk gezien bij het plan betrokken kon worden nu het bedrijf en de direct omliggende gronden deel uitmaken van de (woon)kern van Woudenberg.
Het college stelt zich voorts op het standpunt dat er feitelijk niets is veranderd gelet op de omstandigheid dat beide percelen in het plan "Buitengebied" ook verschillend waren bestemd. In dit verband voert het college aan dat aan het noordelijke perceel […] in het plan "Buitengebied" de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" is toegekend, waar geen bebouwing is toegestaan. Volgens het college heeft het niet opnemen van het perceel […] in het plan "Woudenberg Dorp" geen gevolgen voor de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van [appellante sub 2].
2.9. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
Niet in geschil is dat de percelen […] en […] van [appellante sub 2] voordat het onderhavige plan werd vastgesteld binnen de begrenzingen van het plan "Buitengebied 1995" waren opgenomen en dat aan het perceel […] in dat plan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" is toegekend, waar geen bebouwing is toegestaan. Perceel […] had in voormeld plan een bedrijfsbestemming.
Vast staat dat de begrenzing van het plan "Woudenberg Dorp" ertoe leidt dat de gronden van het bedrijf van [appellante sub 2] ruimtelijk gezien zodanig worden gesplitst, dat het plandeel dat ziet op voormeld perceel [..] waarop het hoofdgebouw van het bedrijf is gevestigd binnen de grenzen van het plan als zodanig is bestemd, terwijl perceel […]uiten de plangrenzen van het plan "Woudenberg Dorp" is gehouden.
In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het perceel […] en de rode contour van het Streekplan Utrecht 2005-2015 is gelegen, terwijl het college met betrekking tot de planbegrenzing voor zover mogelijk aansluiting heeft gezocht met de lintbebouwing en met de rode contour.
De Afdeling overweegt verder dat de planbegrenzing voor [appellante sub 2] vergeleken met het voorheen geldende planologische regime geen verslechtering inhoudt. Immers in het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" waren aan de percelen [...] en [...] twee verschillende bestemmingen toegekend. Weliswaar vallen de beide voormelde percelen thans onder twee verschillende bestemmingsplannen, maar de bestemmingen zijn voor elk van beide percelen ongewijzigd gebleven. Voorts is in het onderhavige plan de bestaande bedrijfsbebouwing als zodanig bestemd en acht de raad blijkens de zienswijzennota een verdere uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ongewenst. De Afdeling acht dit standpunt, gelet op de ligging nabij de (woon)kern van Woudenberg, niet onredelijk. Voor het betrekken van perceel [...] bij de bedrijfsbestemming van het onderhavige plan was dan ook geen aanleiding. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de bestaande schuur voor opslag op het perceel [...] in de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" onder het overgangsrecht zal worden gebracht.
Voor zover volgens [appellante sub 2] de planbegrenzing de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf beperkt, kan de Afdeling hem hierin niet volgen nu in het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" op perceel [...] geen bedrijfsbebouwing is toegestaan.
2.9.1. De Afdeling is voorts van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 2] overeenkomen met de omschrijving onder SBI-code 29, vijfde liggende streepje, van de Staat van Bedrijfsactiviteiten te weten "repareren van machines en apparaten" met milieucategorie 3.1.
Voor zover [appellante sub 2] de bedrijfsactiviteit wil uitbreiden naar SBI-code 29, onder het eerste liggende streepje, van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, te weten "vervaardiging van machines en apparaten met een productieoppervlak kleiner dan 2.000 m2" met de daarbij behorende milieucategorie 3.2, overweegt de Afdeling dat het vervaardigen van machines en apparaten niet tot de bestaande activiteiten behoort en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de productie van machines, gelet op de nabijheid van de woonkern, tot een onaanvaardbaar grotere milieubelasting zal leiden dan de reparatie ervan.
Het college heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de aan het bedrijf toegekende SBI-code, de bedrijfsactiviteit met SBI-code 52.7 en milieucategorie 1, zijnde "de reparatie ten behoeve van particulieren", insluit omdat dit reeds binnen de toegestane milieucategorie 3.1 valt.
Voor zover [appellante sub 2] zich met verwijzing naar de aan het perceel van [installatiebedrijf] toegekende dubbelbestemming ongelijk behandeld voelt, treft zijn stelling dienaangaande geen doel. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van gelijke gevallen geen sprake is, nu de dubbelbestemming aan het perceel van voornoemd bedrijf was toegekend teneinde verplaatsing mogelijk te maken, terwijl daarvan bij [appellante sub 2] ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op de bestreden onderdelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
429-602.