200902156/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 februari 2009 in zaken nrs. 08/1135 en 08/1235 in het geding tussen:
1. [wederpartijen sub 1] en
2. [wederpartijen sub 2]
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een bestaande wagenberging op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij afzonderlijke besluiten van 11 maart 2008 heeft het college de door [wederpartijen sub 1] (hierna: in enkelvoud [wederpartij sub 1]) en [wederpartijen sub 2] (hierna in enkelvoud: [wederpartij sub 2]) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 11 maart 2008 vernietigd, het besluit van 14 augustus 2007 herroepen, de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 april 2009.
[wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij sub 2] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr.
200902081/1, ter zitting behandeld op 18 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Gonzalez van Dijk en drs. M.C.E. Brouwer, beide ambtenaar in dienst van de gemeente, [wederpartij sub 1], in persoon, en [wederpartij sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. J. de Roo, advocaat te Oosterhout, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan heeft betrekking op een reeds bestaande wagenloods, waarvoor in 1976 bouwvergunning is verleend en waaraan in afwijking daarvan wijzigingen zijn aangebracht. Het bouwplan voorziet in het ophogen van de wagenloods en het verwijderen van twee stenen zijmuren. Na realisering van het bouwplan bestaat de wagenloods uit een stalen constructie, voorzien van een achtermuur, twee open zijwanden en een golfplaten lessenaarsdak, dat aan de achterzijde van de wagenloods 3,30 m hoog is en aan de voorzijde oploopt tot 4 m hoogte. Bovenaan de zijwanden bevinden zich golfplaten van 1,10 m hoog, zijnde overgebleven gevelbeplatingen op de verwijderde zijmuren.
Het bouwplan voorziet voorts aan de voorzijde over de gehele breedte van de wagenloods in een golfplaten luifel van 1,80 m diep. Na realisering van het bouwplan is de oppervlakte van de wagenloods inclusief de luifel 84 m².
2.2. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 1, onder 20, wordt onder bijgebouw verstaan: een niet voor bewoning bestemd (vrijstaand) gebouw in één bouwlaag, dat in bouwkundig opzicht en visueel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 1, onder 27, wordt onder bouwwerk verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming, hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Ingevolge artikel 1, onder 41, wordt onder gebouw verstaan: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 11, derde lid, mogen op de gronden op de kaart aangewezen voor "Woondoeleinden (W)" uitsluitend ten dienste van de (sub)bestemming worden gebouwd:
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het vierde lid geldt voor het bouwen het volgende:
a. de afstand tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen dient ten minste 3,5 m en ten hoogste 10 m te bedragen:
b. aanbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
d. voor bijgebouwen bij de woning op gronden zonder subbestemming geldt een maximale oppervlakte van 75 m² per woning, een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 5 m; voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 4 m.
2.3. Niet in geschil is dat, indien het bouwplan een gebouw betreft, het in strijd is met verschillende bepalingen als vermeld in artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften, terwijl het bouwplan met dat artikel in overeenstemming is, indien de wagenloods als een bouwwerk geen gebouw zijnde wordt aangemerkt.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de wagenloods een gebouw is, heeft miskend dat de gevelbeplatingen niet kunnen worden aangemerkt als wanden die de ruimte deels omsluiten. Volgens het college is sprake van een open constructie met slechts één achterwand. Derhalve is geen sprake van een gebouw, maar van een bouwwerk geen gebouw zijnde en is het bouwplan, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in overeenstemming met het bestemmingsplan.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Van achteren naar voren bezien beslaan de gevelbeplatingen van ongeveer twee vijfde deel tot ongeveer een derde deel van de zijkanten van de wagenloods. Meer dan de helft van de zijkanten is derhalve open. Voorts zijn de gevelbeplatingen zo hoog aan beide zijkanten van de wagenloods aangebracht dat een mens van gemiddelde lengte daar rechtop onder door kan lopen. Gelet op de relatief geringe omvang van de gevelbeplatingen en de hoogte waarop zij zijn aangebracht, kunnen zij niet worden aangemerkt als wanden die een ruimte deels omsluiten. Nu de wagenloods slechts is voorzien van één wand, voldoet het bouwwerk niet aan het bepaalde in artikel 1, onder 41, van de planvoorschriften.
Het bouwplan heeft betrekking op een bouwwerk geen gebouw zijnde en is wat betreft de afmetingen ervan, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet in strijd met artikel 11 van het bestemmingsplan.
2.5. De Afdeling zal de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.6. [wederpartij sub 2] heeft in beroep betoogd dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de bezwaarschriftencommissie slechts een advies heeft uitgebracht naar aanleiding van één van zijn bezwaren en de overige buiten beschouwing heeft gelaten.
2.6.1. Dit betoog slaagt niet. Dat het advies van de bezwaarschriftencommissie niet op alle bezwaren betrekking heeft, maakt niet dat het besluit op bezwaar van 11 maart 2008 onzorgvuldig is voorbereid, nu het college in dat besluit op alle bezwaren van [wederpartij sub 2] is ingegaan.
2.7. [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben betoogd dat het bouwplan in strijd is met artikel 52 van het bestemmingsplan, omdat in dit artikel geen onderscheid is gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken en reeds een schuur groter dan 75 m² op het perceel aanwezig is.
2.7.1. Ingevolge artikel 52, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen, in die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bouwwerken die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II en/of hoofdstuk III is voorgeschreven, de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden, met dien verstande dat dit niet van toepassing is ingeval er bij de bestemming "Woondoeleinden" reeds meer dan 75 m² aan aanbouwen en bijgebouwen aanwezig is.
2.7.2. Het betoog van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] slaagt niet. Artikel 52, tweede lid, is niet op het bouwwerk van toepassing, omdat geen sprake is van strijd met de hoogte, de inhoud, het aantal of de oppervlakte van dit bouwwerk met hetgeen op die punten ingevolge hoofdstuk II en/of hoofdstuk III als minimaal of maximaal toelaatbaar is voorgeschreven.
2.8. [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben betoogd dat zowel de van de aanvraag deeluitmakende tekeningen als de tekeningen die behoren bij de bouwvergunning niet overeenstemmen met de werkelijkheid.
2.8.1. Dit betoog leidt niet tot het door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daarmee beoogde resultaat. Het college diende de aanvraag te beoordelen zoals deze is ingediend. Dat de aanvraag afwijkt van het reeds bestaande bouwwerk
doet daar - wat hiervan zij - niet aan af. Voor zover [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] betogen dat het bouwwerk feitelijk afwijkt van wat is vergund, is dat niet in deze procedure aan de orde.
2.9. [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben betoogd dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zij voeren hiertoe aan dat de welstandscommissie zich heeft gebaseerd op de aanvraag die volgens hen onjuiste gegevens bevat. Voorts voldoet het bouwplan volgens hen niet aan de in de welstandsnota genoemde criteria.
2.10. Dit betoog slaagt ook niet. Ook de welstandscommissie diende de aanvraag te beoordelen zoals deze is ingediend. Voorts heeft de welstandscommissie op 21 juni 2007 een positief advies uitgebracht over het bouwplan. Het college heeft toegelicht dat, anders dan [wederpartij sub 2] en [wederpartij sub 1] betogen, de welstandscommissie ten aanzien van de hoofdaspecten heeft kunnen vermelden dat deze voor het bouwplan niet relevant zijn, omdat die aspecten zien op hoofdgebouwen en het bouwplan geen hoofdgebouw betreft. De deel- en detailaspecten zien ook op andere dan hoofdgebouwen en daarvan is, voor de van toepassing zijnde aspecten, in het welstandsadvies vermeld dat het bouwplan eraan voldoet, aldus het college.
2.11. [wederpartij sub 2] heeft betoogd dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2003 (hierna: het bouwbesluit), omdat het onveilig is. Volgens hem zijn de bij de bouwaanvraag behorende constructieberekeningen van Hooijen Konstruktiebureau BV van 20 juni 2007 ondeugdelijk.
2.11.1. De vraag of het bouwplan voldoet aan de eisen van constructieve veiligheid is aan de hand van de bij de bouwaanvraag behorende en controleerbare constructieberekeningen positief beantwoord. Voorts heeft [wederpartij sub 2] geen berekeningen overgelegd waaruit blijkt dat de constructie niet veilig zou zijn. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens aannemelijk maken dat voldaan wordt aan het bouwbesluit.
2.12. [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] hebben voorts betoogd dat het met het bouwplan beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voeren hiertoe aan dat in het verleden reeds met het bestemmingsplan strijdige opslag in de wagenloods heeft plaatsgevonden en dat het college niet zorgvuldig heeft onderzocht of al dan niet sprake is van opslag anders dan voor privédoeleinden.
2.13. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2005 in zaak nr.
200502071/1) moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. In dit geval is op de bouwaanvraag als beoogd gebruik vermeld: opslag eigen materiaal en materieel. Bij de aanvraag waren echter foto's gevoegd waarop is te zien dat er verscheidene caravans onder het dak van de constructie zijn gestald. Bij het college zijn op grond hiervan terecht twijfels gerezen omtrent de aard van het beoogde gebruik. De enkele mededeling van [vergunninghouder], gedaan bij brief van 31 juli 2007, dat aldaar eigen materiaal en materieel zal worden gestald, biedt echter onvoldoende grondslag om die twijfels weg te nemen, nu dit slechts een herhaling is van hetgeen bij de aanvraag is vermeld. Het had op de weg van het college gelegen een nader onderzoek in te stellen. Nu het college dit terzake heeft nagelaten, is het besluit op bezwaar genomen in strijd met artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit bij de rechtbank voorgedragen betoog van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] slaagt derhalve.
2.14. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de besluiten van 11 maart 2008 terecht heeft vernietigd, zij het op andere gronden dan zij heeft overwogen, doch ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het college geen andere beslissing kon nemen dan de bouwvergunning te weigeren. Zij heeft daarom ten onrechte het primaire besluit herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd.
2.15. Het beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 14 augustus 2007 is herroepen en de aanvraag van [vergunninghouder] voor een bouwvergunning voor het legaliseren van de wagenberging op het perceel [locatie] te [plaats] alsnog is afgewezen. De uitspraak van de rechtbank dient voor het overige, met verbetering van gronden, te worden bevestigd. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] te nemen.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2009 in de zaken nrs. 08/1135 en 08/1235, voor zover daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk van 14 augustus 2007, kenmerk SBA 2007/1234, is herroepen en de aanvraag van [vergunninghouder] voor een bouwvergunning voor het legaliseren van de wagenberging op het perceel [locatie] te [plaats] alsnog is afgewezen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009