ECLI:NL:RVS:2009:BK2953

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902081/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

200902081/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 februari 2009 in zaken nrs. 08/1692 en 08/1510 in het geding tussen:
[appellanten sub 1],
[appellanten sub 2].
en
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (hierna: het college) het verzoek van [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]) om handhavend op te treden tegen de open wagenberging en de kleinere schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), afgewezen. Het college heeft tevens medegedeeld dat het verzoek van [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen de caravanstallingsactiviteiten op het perceel niet wordt gehonoreerd.
Eveneens bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college het verzoek van [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) om handhavend op te treden tegen de open wagenberging en de kleinere schuur op het perceel, afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 februari 2008 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van 7 augustus 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 19 februari 2008 vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de gemaakte bezwaren. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2009, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 april 2009. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 22 april 2009. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 22 april 2009.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben verweerschriften ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr.
200902156/1, ter zitting behandeld op 18 september 2009, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. J. de Roo, advocaat te Oosterhout, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Gonzalez van Dijk en drs. M.C.E. Brouwer, beide ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust, ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden (W)".
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat het college niet bevoegd is tot handhavend optreden tegen het stallen van caravans op het perceel. Deze activiteiten vallen onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan, aldus het college.
2.2.1. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft ten aanzien van de caravanstallingsactiviteiten overwogen dat zij bij uitspraak van 13 februari 2009 in zaak nr. 08/1693 heeft geoordeeld dat de mededeling aan [appellant sub 1] in het besluit van 7 augustus 2007 dat tegen het stallen van caravans op het perceel handhavend zal worden opgetreden, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en dat de brief van 9 augustus 2007, waarin het college [vergunninghouder] gelast de stallingsactiviteiten te staken, dat evenmin is, nu bij die brief geen last onder dwangsom is opgelegd of is besloten tot toepassing van bestuursdwang. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft voorts slechts overwogen dat het college nog geen besluit heeft genomen op het verzoek van [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen het stallen van caravans op het perceel en geoordeeld dat het college dit besluit in het kader van de bezwaarschriftenprocedure alsnog dient te nemen.
2.3. Nu dit besluit nog niet is genomen, heeft de rechtbank daarover geen oordeel kunnen uitspreken. Reeds daarom faalt ook het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te oordelen dat het college handhavend dient op te treden tegen het stallen van caravans op het perceel en ten onrechte heeft nagelaten zelf in de zaak te voorzien.
2.4. Het college betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de bevoegdheid tot handhavend optreden tegen de kleinere schuur ontbreekt. Het college wijst ter ondersteuning van dit betoog op overweging 2.15.3 van de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2009 in zaak nr.
200802106/1, waar is overwogen dat het feitelijk gebruik van onder meer de kleinere schuur als caravanstalling in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied", maar ingevolge artikel 19, tweede lid, van de voorschriften van dat plan mocht worden voortgezet.
2.4.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.4.2. Dat het gebruik van de kleinere schuur voor het stallen van caravans onder het overgangsrecht aangaande gebruik van het bestemmingsplan of het voorheen geldende bestemmingsplan valt, kan - wat hiervan zij - niet leiden tot het door het college gewenste resultaat. Van belang is niet of dit gebruik op het perceel al dan niet is toegestaan, maar of voor de schuur bouwvergunning is vereist, en zo ja, of deze is verleend. Nu niet is gebleken dat voor de kleinere schuur bouwvergunning is verleend, terwijl deze toch is vereist, moet worden aangenomen dat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.4.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.4. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de planvoorschriften mag een ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaand bouwwerk, dat afwijkt van dit plan en dat hetzij op het tijdstip van de terinzagelegging, hetzij na dit tijdstip, is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, mits de bestaande afwijkingen niet worden vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. geheel worden vernieuwd, indien het bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan, mits de bouwvergunning is aangevraagd binnen 2 jaar nadat het bouwwerk is tenietgegaan.
2.4.5. Voor zover in het betoog van het college een beroep op artikel 58, eerste lid, van de planvoorschriften is begrepen, is daarin geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht op grond waarvan het college ten aanzien van de kleinere schuur van handhavend optreden had dienen af te zien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwwerk niet valt onder het overgangsrecht als bedoeld in artikel 58, nu niet is gebleken dat het bouwwerk is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet. Derhalve bestond reeds hierom ten tijde van de besluiten op bezwaar geen concreet zicht op legalisering.
2.5. Het college betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet handhavend kon optreden tegen de aan de wagenberging aangebrachte wijzigingen. Voor die wijzigingen was immers bouwvergunning verleend, zodat volgens het college concreet zicht op legalisering van de gerealiseerde wijzigingen bestond en derhalve van handhavend optreden diende te worden afgezien.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen daarentegen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de wagenberging, zoals deze in 1976 is vergund. Zij voeren hiertoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2007 in zaak nr.
200506955/1, aan dat sprake is van een illegale situatie die op grond van het streekplan Noord-Brabant 2002 en het bestemmingsplan niet kan worden gelegaliseerd.
2.5.1. Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de wagenberging. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
200902156/1is de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2009 in de zaken nrs. 08/1135 en 08/1235 vernietigd, voor zover daarbij dit besluit is herroepen en de bouwvergunning alsnog is geweigerd. Ten tijde van de besluiten op bezwaar van 19 februari 2008 was derhalve geen sprake van overtreding van artikel 40 van de Woningwet, zodat het college niet bevoegd was terzake handhavend op te treden. Het betoog van het college slaagt.
Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] geen bespreking meer.
2.6. De hoger beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de besluiten van 19 februari 2008, voor zover deze betrekking hebben op de wagenberging, zijn vernietigd en voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tegen de besluiten van 19 februari 2008 van het college, voor zover deze betrekking hebben op de wagenberging, alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 februari 2009 in de zaken nrs. 08/1692 en 08/1510, voor zover daarbij de besluiten van 19 februari 2008, kenmerk 4066/C6841, voor zover deze betrekking hebben op de wagenberging, zijn vernietigd;
III. verklaart de bij de rechtbank door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingestelde beroepen in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
17-564.